vrijdag 16 maart 2012

de lokaalmuis



’Wat heb je in die kooi, Charlie?’, vraagt meester Korneel.
Charlie haalt zijn schouders op.
‘Er zit een muis is’, mompelt hij.
‘Ja, dat zie ik’, zegt meester Korneel. Daarna kijkt hij met gefronste wenkbrauwen de klas rond.
Charlie zucht en kijkt meester met grote ogen aan.
’Ik wil niet zeuren, meester. Maar je ziet dat het een muis is. Waarom vraag je dan wat er in deze kooi zit?’
’Eeh. Dat is een goede vraag. Ik denk dat ik een vraag stelde om je te laten weten dat ik zag dat je wat bij je had. Iets waarvan ik niet weet waarom je het bij je hebt. En dat maakt me nieuwsgierig.’
’Dat kun je meteen zeggen, meester’, zegt Charlie.

Meester knikt.
’Dat kan. Wacht eens… ik begin overnieuw.’
Meester Korneel loopt het lokaal uit om dertien seconden later weer binnen te komen.
Hij loopt naar de tafel van Charlie, spreidt zijn armen en zegt:
‘Nou zeg, dat is bijzonder. Je hebt een kooi bij je. En ik zie dat er in de kooi een echte muis zit. Dat is pas bijzonder. Ik beleef veel met jou maar dit had ik niet verwacht. Is het je huisdier?’

Charlie schudt zijn hoofd.
’Het is nog niet goed meester. Je speelt toneel zoals niemand anders kan. Je wappert met je handen en je rolt met je ogen. Je trekt je wenkbrauwen op en beweegt je oren. Je knippert met je ogen en je neusvleugels gaan heen en weer. Je doet zoveel tegelijk dat ik niet heb gehoord wat je zei. Wat zei je eigenlijk?’

Meester staart naar Charlie.
’Eehm… wat ik zei, vraag je? Ik vroeg of dat je huisdier is’, zegt meester.
Charlie schudt zijn hoofd.
‘Het is ons lokaaldier’, antwoordt hij dan.
’Lokaaldier?’, vraagt meester Korneel verbaasd. ‘Bedoel je dat eeeh… dat die muis… eh…nee… Wat bedoel je precies?’
’Deze muis heb ik thuis gevangen en in dit kooitje gestopt. En mijn moeder wil niet dat ik de muis in mijn slaapkamer bewaar.’
’Dus heb je hem maar mee naar school genomen?’, vraagt meester weifelend.
’Jij hebt het door, meester. Ik denk dat we wel wat van onze lokaalmuis kunnen leren’, zegt Charlie en hij glimlacht..
’Bedoel je serieus dat deze muis een plekje krijgt in ons lokaal?’, vraagt meester.

Charlie knikt.
’Geen haar op mijn hoofd die daaraan denkt’, zegt meester resoluut.
’Kunnen haren die groeien op een leeg landschap wel denken, meester?’, vraagt Gjalt.
Meester Korneel schudt zijn hoofd.
’Nee, mijn haren denken niet. En ze denken er helemaal niet aan om hier een muis te hebben. Een muis hoort niet in onze krakkemikkige school. En helemaal niet in ons schone lokaal.’

Meester Korneel gaat bij Charlies tafel op zijn knieën zitten.
Hij kijkt naar de muis die door de kooi drentelt.
’Heb je deze kooi wel goed afgesloten?’, vraagt meester terwijl hij met een scheef oog naar Charlie kijkt.
’Volgens mij is de beveiliging van dit hok zo lek als een zeef.’
Meester voelt aan het gaas dat de kooi aan de bovenkant afsluit. Even wipt het gaas op één plek een stuk omhoog en… de muis vlucht.
‘Nee hè, heb ik weer’, schreeuwt meester.
‘Grijp die muis’, gilt hij er direct achteraan.
’Nou moe’, zegt Charlie. ‘Nu is de kooimuis toch een lokaalmuis geworden.’
Meester Korneel kijkt naar de lege kooi.
‘Er was dus toch een haar op je hoofd die er aan dacht om van de muis een lokaalmuis te maken’, zegt Gjalt.
’Hmm… je bent veel te slim’, zegt meester.
’Dat komt omdat mijn haren op vruchtbare bodem en niet op zaagsel groeien, meester’, zegt Gjalt lachend.

’Zeg me dat het niet waar is dat er een muis in ons lokaal loopt’, zegt meester. Hij gooit zijn handen in de lucht.
‘Zeg me dat het niet zo is’, roept meester.
’Het is wel waar, meester. Je hebt de muis een teveel ruimte gegeven’, zegt Majorie zacht.

Meester is stil. De kinderen grinniken.
Plotseling klinkt de schelle stem van Okki door het lokaal.
‘Ik zie hem.’
’Dat kan niet. Hij is allang in Vervanhieristan’, mompelt meester.
’Of in Vergaanrijde, meester’, zegt Henke.
’Of in Daardonië’, vult Majorie aan.
‘Als hij hier echt nog is moet ik wat doen. Ik ben zo terug, even naar mevrouw Krankheimer.’
Meester Korneel is even uit het lokaal. Als hij weer terug komt kijkt hij geconcentreerd naar zijn handen.
’Zo… dus… hmmm… tja… hoe werkt zo’n ding ook al weer’, vraagt hij aan zichzelf.
’Wat heb je dan, meester?’, vraagt Charlie.

’Ik heb een muizenval gekregen van onze schoonmaakster. Ik wist dat ze een paar van die muizenklappers op haar schoonmaakkar heeft.’
’Heb je echt een muizenval, meester?’, vraagt Elle Mieke.
’Kijk maar’, zegt meester.
’Eens even kijken of er nog een plak brood met kaas in mijn broodtrommel zit’, zucht meester.
’Verhip, al mijn brood zit er nog in. Dat komt natuurlijk omdat al die jarigen vanmorgen op van die dikke koeken trakteerden.’

Meester pakt een stuk kaas van een plak brood. Hij zet de muizenval op Gjalts tafel en legt het puntje kaas op de juiste plek.
’Hmmm… oh ja. Zo moet het goed zijn.’
Meesters tong komt uit zijn mond. Geconcentreerd haalt hij een beugel achterover, pakt een stangetje en steekt dat onder een ijzeren oogje.
’Gaat goed’, mompelt meester. ‘Eigenlijk is het een koud kunstje voor zo’n super muizenvanger als ik ben.’
’Het is een koud kunstje voor een muizen loslater bedoel je zeker’, zegt Charlie.

‘Ach. Soms doe ik wel eens wat waar ik achteraf spijt van heb.’
Meester haalt voorzichtig zijn linkerhand weg.
’Aan de andere kant krijgen jullie daardoor wel gratis een stukje avontuur terug… dus.’
’Meester, laat je de muizenval op mijn tafel staan als je klaar bent?’, vraagt Charlie.
Meesters rechterhand komt tot stilstand, vlak boven de muizenval.’
’Oeps, dat heb ik weer’, fluistert hij. ‘Nu moet ik dit ding weer ontladen omdat ik hem ergens anders neer moet zetten.’
Meester Korneel zucht.
Heel voorzichtig pakt hij de muizenval vast.
Juist op dat moment zwaait de deur van het lokaal open en komt mevrouw Krankheimer stampend binnen.
’Heb je hem al?’, krijst ze.
Meester Korneel schrikt van mevrouw Krankheimers stem en raakt de muizenval aan.
De veer klapt en meesters vingers zitten klem onder de beugel.
Meester Korneel springt en schreeuwt zijn longen leeg.
’Auw. Auwer de auwer de auw’, gilt hij met een van pijn vertrokken gezicht.
Meester schudt de muizenval van zijn vingers. Dan stopt hij ze in zijn mond.
Niemand weet wat hij moet doen of zeggen. Hij huppelt en jammert net zolang tot zijn ogen weer normaal staan en hij weer kleur op zijn wangen krijgt.

’Dat heb ik weer’, zegt hij. ‘Tjonge zeg… dat doet zeer. Je hebt wel hele goede vallen, mevrouw Krankheimer’, zegt meester.
Mevrouw Krankheimer zegt niets terug. Ze was tijdens meesters schreeuwpartij gniffelend het lokaal uitgeslopen.
’Nog een keer proberen, meester?’, vraagt Charlie.
’Nou… eh… nee… toch maar niet. Laat jouw lokaalmuis maar gewoon een lokaalmuis blijven in plaats van een muizenvalmuis.’
Daar is iedereen het mee eens.
‘Pak je weektaak maar’, zegt meester. ‘We gaan aan het werk. Je mag met je ogen de muis proberen te vinden. Maar ik verwacht dat hij al lang in Vervanhieristan is’, mompelt meester. Hij pakt de muizenval van de grond en zet hem in de vensterbank bij de rest van zijn verzameling bijzondere voorwerpen.




zondag 11 maart 2012

Yade

Gisteravond was de bekendmaking van de uitlag van de verhalenwedstrijd van de Volkskrant.
Ik zat niet in de studio. Mijn korte verhaal (maximaal 500 woorden, thema 'verkeerde vrienden') is niet goed genoeg. Mijn 390 woorden hebben het eind niet gehaald.
Oordeel zelf of de jury het bij het rechte eind had.


Yade


Je steunt op de tafel                                     
en ik weet                                                    
dat je veel later dan nu                               
nog op dezelfde plek zit.
Je verschuift je stoel niet.
Waarom zou je ook,
als je hebt besloten
om almaar     
te staren                                                         
naar de groeven
in je handen
en de noesten
in de planken
van de tafel?                                                 
Ik laat je alleen, pap.
Zul je me missen?
                                                                        

Ik hoor je voetstappen, mam.
Ze fluisteren hun echo                                 
tegen de straat.              
Ik luister
om niet te verdwalen                                   
als de afstand tussen ons
te groot wordt.
Ik ben de zeemeermin                                
- weet je nog? –
die ik volgens jou al was
ver voor ik kon lopen.
De straat is de zee
waarin ik zwem.
De echo wordt gedempt
door het water om me heen.
Ik raak je kwijt.
Ik bekijk een poster
en weet ineens
dat je op weg bent                        
naar de man
die me toelacht.                            
Hij staat straks op het toneel
en vraagt je
of mijn voornaam begint met een “Y”.
Daarna zegt hij dat ik 27 ben
en altijd zal blijven.
Hij verzacht je pijn                                                 .  
en zegt dat ik achter je sta, mam.
Hij vertelt dat het goed is met me
omdat ik de zeemeermin ben
die je altijd zag
als je naar me keek.
Er was geen pijn, mam,                               
toen ik ervoor koos                                      
om langer onder water te blijven
dan mijn longen aan konden,
zegt hij,
terwijl hij je aan kijkt.

Je liet me los
als ik vluchtte
van jou en pap.
Dan zwom ik
naar Atlantis
waar ik rust vond
en de stemmen
in mijn hoofd zwegen.                                


Straks ben je gerustgesteld.
Je gaat hem kussen
en omhelzen.
De mensen in de zaal
applaudisseren
en het zout van tranen                                                               
zit tussen hun handen.
Dat wordt voor jou
het moment dat ik
uit je leven zwem.                                        


Dan ook besef jij
dat de zeemeermin
geen verkeerde vriendin was.
Ik was het zelf,
op zoek naar rust.


Ik draai me om
en laat je gaan, mam,
op weg naar jouw rust.


Nog een laatste keer
zwem ik langs ons huis
om ook afscheid te nemen
van jou, pap.
Zonder woorden
omdat je geen enkele uitleg
ooit zult begrijpen.
Dat snap ik.
Je staart almaar
naar de groeven
in je handen
en de noesten
in de planken
van de tafel.
Ik weet dat je me mist.
Ik mis mezelf ook.                


Jelte van  der Kooi