vrijdag 28 juni 2013

meester Geert: scheurbuik

                                     

‘Nee hè, alweer?’, schreeuwt Gijs.
‘Wat heb je?’, vraagt juf Jeannette.
‘Niets. Ik wou dat ik wat had. Ik dacht dat mijn moeder vier stukjes sinasappel in mijn fruitdoos had gestopt. Maar het zijn er maar drie.’
Gijs kijkt boos naar zijn fruitbakje. Dan kijkt hij naar Tijn.
‘Hoeveel heb jij?’, vraagt hij aan Tijn.
‘Ik heb vandaag geen sinasappel. Ik heb druiven. Ik heb drieëntwintig druiven in mijn bakje gedaan.’
Tijn heeft het deksel van zijn bakje gedaan en kijkt naar zijn druiven.
‘Dat zijn er geen drieëntwintig’, zegt hij verbaasd. ‘Dat kan ik zo wel zien.’
Tijn telt de druiven in zijn bakje.
‘Negentien’, roept hij. ‘Er zijn er vier weg.’
‘En mijn bakje is ook niet vol’, zegt Merel. ‘Ik had mijn bakje vol druiven. Is hier soms een druivenpikker?’, vraagt ze. Daarbij kijkt ze naar Tijn.
‘Ik weet wie dat doet’, zegt Nikia. ‘Meester Geert.’
Opeens is iedereen stil.
‘Meester Geert?’, vraagt Merel.
‘Gisteren kwam hij toch ook in de klas toen we fruit gingen eten? Hij heeft toen vier druiven van mij gestolen’, zegt Nikia.
‘En van mij drie’, zegt Naomie.
‘En van mij een stukje sinasappel’, zegt Hidde.
‘Dat kan wel kloppen’, zegt juf Jeannette. ‘Meester Geert is een echte fruitgapper. Ik denk dat hij vroeger toen hij kind was te weinig fruit heeft gehad. Hij pakt ook wel eens een druif van mij af.’
‘Maar dat mag toch niet?’, zegt Tijn.
‘Hij is een boef’, zegt Naomie.
‘Een dief’, zegt Hidde.
‘Een schavuit’, zegt juf.
‘Een schobbejak’, zegt Hidde.
‘Een piraat’, zegt Raoul.
Merel en Tijn gaan rechtop zitten. Horen ze goed wat Raoul zegt? Dat meester Geert een piraat is?
‘Juf, piraten aten ook fruit’, zegt Tijn.
Juf Jeannette haalt haar schouders op.
‘Geen idee’, zegt ze. ‘Vast wel.’
‘Wie weet dat wel in school?’, vraagt Merel.
‘Ik’, horen ze twee stemmen tegelijkertijd zeggen. Een stem is van Tijn en de andere is van meester Geert. Hij vult de hele deuropening. Zijn handen heeft hij de zakken van zijn broek. Hij leunt tegen de deurpost.
‘Ik weet alles’, zegt hij. ‘Want ik ben meester Geert.’
Spiedend kijkt meester Geert door de klas.
‘Nog loslopende druiven voor me?’, vraagt hij.
Een paar kinderen houden hun fruitbakje angstvallig tegen hun buik aan.
Meester Geert begint te lachen.
‘Ik kan er niets aan doen. Jullie druiven zijn veel lekkerder dan de druiven die ik altijd meekrijg. En daarom vraag ik wel eens om druiven.’
‘Of je pakt ze gewoon, ouwe schurk’, zegt juf Jeannette.
‘Hmmm… Dat klopt. Dan heb ik druifklop.’
‘Druifklop? Wat is dat?’, vraagt Merel.
Meester Geert komt het lokaal in, gaat voor de kinderen staan en zet zijn handen in zijn zij.
‘Druifklop… dat is dat je buik vraagt om druiven. Dat je buik anders misschien denkt dat hij uit elkaar barst van de honger.’
‘Dat kan niet’, zegt Merel.
‘Volgens mij wel’, zegt meester Geert. ‘Mijn buik vraagt om druiven. Of om sinasappels. Alles, als het maar fruit is.’
‘Hoe kan dat dan?’, vraagt Tijn een beetje geheimzinnig.
‘Geen idee’, zegt meester Geert.
‘Dat is vreemd’, zegt juf Jeannette. ‘Zo net zei je nog dat je alles weet.’
‘Ja, ik weet het ook wel. Maar dat is een verschrikkelijk afschuwelijk verhaal.’
De kinderen kijken met open mond naar meester Geert.
‘Hoe afschuwelijk?’, vraagt Tijn.
‘Zo verschrikkelijk dat je er dagen niet van slaapt.’
‘Ik slaap nooit overdag’, zegt juf Jeannette lachend.
‘Zo afschuwelijk dat je drie nachten niet slaapt van het verhaal.’
‘Pfff, heus wel’, zegt Hidde.
‘Vooruit dan maar’, zegt meester Geert. ‘Vroeger, toen er nog piraten over alle zeeën voeren aten ze niet genoeg fruit. Dan werden ze ziek van een ziekte die scheurbuik heet. Of scheurbil. Dan eet je zo weinig fruit dat je billen opeens uit twee helften bestaat. Dat was niet fijn, ziek zijn van scheurbuik of scheurbil. Ik heb het als kind gehad. Daarom is mijn buik een beetje open geknapt en mijn billen gebarsten. En daarom eet ik fruit. Want dat wil ik nooit meer.’
‘Maar dan ben je een piraat’, zegt Tijn.
Meester Geert lacht. Zijn baard schudt vrolijk mee. Hij strijkt er door. Hij krabt aan zijn kin.
‘Nee hoor, ik eet fruit’, zegt meester Geert.
‘Heeft er nog iemand een paar druiven voor mij?’, vraagt meester Geert.
‘Neeeehhhh’, roepen de kinderen.
‘Je krijgt niets meer’, zegt juf Jeannette.
‘Ga nu maar in een andere klas roven’, zegt Raoul.
‘Druifpiraat’, roept Tijn.
Meester Geert laat zijn schouders hangen. Hij doet net of hij heel verdrietig is. Dan gaat hij rechtop staan.
‘Tot ziens slapjanussen. Stelletje slampampers. Dekschrobbers zijn jullie. Dan krijg ik maar scheurbuik.’
Lachend verlaat hij de klas. De kinderen gaan verder met fruit eten.
Even later, wanneer ze naar buiten gaan, zegt Tijn tegen Merel:
‘Zie je wel, meester Geert is een piraat.’
Merel knikt.

‘Volgens mij ook’, zegt ze. ‘Volgens mij ook.’


woensdag 26 juni 2013

meester Geert en de mamagaai



Tijn zit in het lokaal. Hij luistert naar juf Janette. Het thema van deze weken is huisdieren en nu praten ze over bijzondere huisdieren.
‘Ik vind een fret een bijzonder huisdier’, zegt Hidde.
‘Fred?’, roept Raoul. ‘Mijn oom heet Fred.’
Juf Janette zucht. Hidde zucht ook.
‘Nee’, zegt Hidde. ‘Een fret is een beestje, geen oom.’
‘Dat wist ik toch niet’, zegt Raoul.
Juf Janette kijkt de kring rond. Er zijn al heel wat vreemde huisdieren voorbij gekomen. Een slang is genoemd, en een aap en een haai. Maar niemand vond een haai echt een huisdier. Meer een dierentuindier en een oceaandier.
Meester Geert loopt het lokaal binnen.
‘Heb jij ook een huisdier?’, vraagt Naomie aan meester Geert. Die schudt zijn hoofd.
‘Heb je ook een oom die een fret is?’, vraagt Raoul.
Meester Geert denkt na.
‘Volgens mij niet. Ik ken wel een Fred maar die heeft een houten poot en die woont op een onbewoond eiland.’
‘Dat kan niet, meester’, zegt Tijn.
‘Wat kan er nu weer niet, Tijn van der Kooi? Kan Fred geen houten poot hebben of zo?’
‘Jawel hoor. Maar als hij op een onbewoond eiland woont dan is het eiland niet onbewoond. Dan woont er toch iemand?’
Meester Geert rolt met zijn ogen.
‘Je kon wel eens een heel klein beetje gelijk hebben’, mompelt meester Geert. ‘Wat een slimme kinderen zitten er hier toch. Wat doen jullie eigenlijk, juf?’
‘We hebben het over bijzondere huisdieren. Ken jij nog één?’, vraagt juf.
Meester Geert krabt zijn hoofd, neemt zijn baard in zijn hand en mompelt:
‘Ik vind een mamagaai een bijzonder kombuisdier.’
‘Die bestaat niet’, zegt Merel.
‘Die bestaat niet’, zegt meester Geert.
‘Waarom noem je het dan?’, vraagt Merel.
‘Waarom noem je het dan?’, herhaalt meester Geert.
‘Je praat me na’, zegt Merel.
‘Je praat me na’, herhaalt meester Geert.
‘Je lijkt wel een papegaai’, zegt Merel.
‘Je lijkt wel een… mamagaai’, lacht meester Geert.
Daarna huppelt meester Geert door het lokaal.
‘Kijk’, zegt hij. ‘Dat vind ik nou leuk, om een vreemd huisdier te bedenken. Geen papegaai maar een mamagaai.’
‘Wat kan een mamagaai dan allemaal?’, vraagt Tijn.
Meester Geert gaat op een krukje zitten.
‘Kan een mamagaai hetzelfde als een papegaai?’, vraagt Tijn.
‘Nee zeg. Mamagaaien kunnen veel meer dan papegaaien. Die mannetjes kunnen alleen maar schreeuwen terwijl mamagaaien ook op een mooie zingende manier kunnen kletsen.’
‘Waar komen mamagaaien dan voor?’, vraagt Merel.
Meester Geert denkt na.
‘In elk geval niet te dicht in de buurt van papegaaien. Ik kwam ze wel tegen in kroegen in de havens van de steden waar we aanlegden met ons…’
Meester Geert sluit zijn mond plotseling.
Tijn kijkt schuin naar boven. Hij denkt diep na.
‘Schip’, zegt hij dan.
‘Schip?’, vraagt juf.
‘Je bent een mamagaai, juf. Je praat me na’, lacht Tijn.
Juf Janette kijkt een beetje dwaas.
‘Je hebt gelijk. Maar waarom zei je dan het woord schip?’
‘Omdat meester Geert dat wilde zeggen maar hij zei het net niet.’
Meester Geert schudt zijn hoofd.
‘Je bent echt een piraat meester. Ik hoorde het weer.’
Meester Geert fronst zijn wenkbrauwen. Hij kijkt het lokaal rond.
‘Hebben jullie het ook gehoord?’, vraagt hij aan de kinderen.
Iedereen behalve Merel schudt het hoofd.
‘Je had het over de kroegen in de havens van de steden waar je aanlegde. Dat ging over een schip. Je hebt gevaren’, zegt ze.
‘Ja, ik heb wel eens gevaren’, zegt meester Geert. ‘Maar daarom ben ik nog geen piraat.’
‘En je had het over Fred met zijn houten poot op een onbewoond eiland. Dat is piratentaal’, zegt Gijs.
‘En in plaats van huisdieren zei je kombuisdieren’, zegt Rowan.
‘Is dat zo?’, vraagt meester Geert.
Meer kinderen knikken. Juf Janette glimlacht. Ze knikt heel hard met haar hoofd.
‘Echt Geert. En welke gewone directeur bedenkt nou het woord mamagaai. Dan moet je wel wat piratenbloed in je hebben.’
Meester Geert zucht.
‘Begin jij nu ook al?’, glundert hij.
‘Straks denkt de hele wereld nog dat ik echt een piraat ben.’
Meester Geert staat op van het krukje.
‘Ik ga eens op zoek naar een paar mamagaaien,’ zegt hij.
‘Doe dat meester’, zegt juf Janette. ‘En als je er een gevonden hebt breng hem dan maar naar deze klas. We hebben wel zin in een mamagaai die op een mooie zingende manier kan kletsen.’
Meester Geert knikt.
‘Arrivederci’, roept hij. ‘Dat is geen Piraats. Dat is Italiaans en het betekent ‘tot ziens’. Arrivederci, landrotten.’

Dan verlaat meester Geert het lokaal, op weg naar misschien wel een bijna onbewoond eiland om te kletsen met Fred met zijn houten poot. 

dinsdag 25 juni 2013

meester Geert en het ooglapje

‘Wat doe je steeds?’, vraagt Merel aan Tijn. ‘Het lijkt wel of je ogen niet stilstaan.’
Tijn kijkt niet naar Merel. Het lijkt of hij een spelletje met zijn ogen speelt.
Hij opent en sluit zijn rechteroog. Daarna knippert zijn linkeroog. Dan knijpt hij zijn beide ogen heel stijf dicht. Wanneer hij ze opent lacht hij naar Merel.
‘Ik heb wat bedacht. Ik weet zeker dat meester Geert een echte piraat is.’
‘Wat heb je bedacht dan?’, vraagt Merel.
‘Meester Geert knippert heel vaak met zijn ogen’, zegt Tijn.
‘Ja. Maar dan ben je toch nog geen piraat.’
Tijn knipoogt naar Merel.
‘Ja hoor. Meester Geert wel. Kom maar eens mee.’
Merel kijkt om zich heen.
‘We gaan toch geen avontuur beleven hè? Dat is echt veel te spannend.’
Tijn schudt zijn hoofd.
‘Ik ben toch bij je?’
Tijn sluipt naar de tafel van juf Jeannette.
‘We brengen even je koffie kopje naar het keukentje hoor’, zegt Tijn tegen juf Jeannette. Ze is bezig met een paar andere kinderen en knikt dat het goed is.
Tijn loopt de klas uit met Merel achter zich aan. Door de gang naar de klapdeuren.
‘Die klapdeuren piepen altijd’, fluistert Merel.
‘Dat weet ik. We maken ons heel dun’, zegt Tijn.
Tijn duwt de rechter klapdeur een heel klein stukje open. Het knarst een beetje maar het piept niet.
Merel heeft haar handen tegen haar oren gedaan om het niet te horen. Zo gaat ze achter Tijn door de klapdeuren.
Nu staan ze in de hal van de grote kinderen. Juf Clara loopt ze tegemoet.
‘Ha die Tijn en Merel. Jullie zijn ver van huis’, grapt ze.
‘Ja’, zegt Merel, ‘We beleven een spannend avontuur.’
‘Dat is mooi. Kan ik jullie daarbij helpen?’, vraagt juf Clara.
Tijn en Merel schudden hun hoofd en sluipen verder. Juf Clara glimlacht en loopt een lokaal in.
‘Waar gaan we naar toe?’, vraagt Merel.
‘Geen idee’, fluistert Tijn.
Merel gaat voor Tijn staan.
‘Hoezo heb je geen idee. Hoe kun je nou een avontuur beleven als je niet weet wat je gaat doen?’
‘Grapje’, grinnikt Tijn. ‘We gaan gewoon naar het hok van meester Geert. We gaan op zoek.’
Merel blijft voor Tijn staan en wijst met een vinger naar hem.
‘Als je zo stom doet dan ga ik terug hoor. WAT zoeken we dan? Dat wil ik heus wel weten.’
Tijn kijkt naar de wolken. Hij denkt na, dat kan Merel wel heel goed zien.
‘We gaan op zoek naar een ooglapje’, zegt Tijn dan.
‘Nou, mooi niet hoor. Ik ga niet op zoek naar een ooglapje. Wat is het eigenlijk precies?’
‘Gewoon, een lapje dat piraten voor hun oog doen omdat ze maar een oog hebben.’
‘Niet alle piraten hebben één oog hoor’, zegt Merel.
‘Nee, sommige hebben wel eens geen enkel oog. Dan hebben ze twee ooglapjes’, zegt Tijn.
Merel schudt haar hoofd.
‘Dan ben je geen piraat. Dan ben je blind. Dan heb je heus geen ooglapjes nodig.’
Tijn is stil.
‘Meester Geert knipoogt altijd. Vooral als hij buiten is. Dan tuurt hij zo. Net alsof hij een eiland probeert te zien bij de horizon. Daarom heeft hij vast een ooglapje. Want dan kan hij het beter zien.’
‘Ik snap er niets van’, zegt Merel.
‘Ik wel’, zegt Tijn. ‘Als we het ooglapje vinden dan weten we zeker dat meester Geert een echte piraat is.’
Merel denkt na en doet een stap opzij. Samen sMerelren ze verder naar het hok van meester Geert. Merel kijkt door het ruitje naast de deur van het hok.
‘Hij is er niet’, zegt ze tegen Tijn. ‘Durf jij?’
‘Tuurlijk’, zegt Tijn. ‘Een beetje tenminste.’
Merel opent de deur. In de deuropening blijven ze staan en kijken rond. Ze zien de piratenspullen op de vensterbank, het scheepje in de fles en de plank met scheepsknopen.
‘Ik zie geen ooglapje’, zegt Merel. ‘Laten we het kopje op het aanrecht zetten en weer terug gaan naar de klas.’
Tijn zegt niets. Hij heeft zijn hoofd schuin en denkt na.
‘Ik ben hier wel eens eerder geweest. Wacht even. Ik weet dat er achter de deur een kapstok is. Misschien…’
Tijn loopt het hok van meester Geert binnen en kijkt om het hoekje van de deur.
‘Aha’, roep hij.
‘Wat zie je?’, vraagt Merel. Ze is zo nieuwsgierig dat ze ook het hok helemaal binnen gaat.
‘Kijk, daar hangt het ooglapje. Dat is het bewijs dat meester Geert geen meester is maar een piraat.’
Merel is stil.
‘Zie je het nu?’, vraagt Tijn.
Dan gaat de deur achter Tijn en Merel dicht.
‘Wat zie ik nu?’, vraagt een barse stem.
Merel en Tijn schrikken zich een hoedje.
‘Meester Geert’, zegt Merel. Tijn knikt.
De deur gaat langzaam maar zeker open en meester Geert steekt zijn wilde hoofd om het hoekje van de deur.
‘Schrokken jullie?’, vraagt hij lachend.
Tijn en Merel knikken.
‘Dat was ook de bedoeling’, zegt meester Geert. ‘Nee hoor. Dat was een grapje. Zochten jullie iets?’
Tijn en Merel kijken elkaar aan.
‘We mochten een koffiebeker terug brengen’, zegt Tijn.
‘Dan ben je wel ver uit koers, schuimhapper’, lacht meester Geert. ‘De kombuis is daar.’
‘Volgens mij ben je misschien wel een piraat, meester Geert’, zegt Merel. ‘Je zegt altijd woorden van een piraat.’
‘Ja, en je hebt piratenspullen in je hok. Een ooglapje bijvoorbeeld’, vult Tijn aan.
Meester Geerts witte borstelige wenkbrauwen gaan omhoog en naar beneden. Het lijkt wel of ze dansen.
‘Maar allebei mijn ogen zijn goed. Dan heb ik toch geen ooglapje nodig?’, vraagt hij.
‘Maar je knippert altijd met je ogen als je buiten staat’, zegt Tijn.
‘Tegen de zon’, zegt Merel.
‘Of omdat je te veel door een verrekijker hebt gekeken toen je nog aan boord van het piratenschip was’, zegt Tijn.
‘Jullie hebben gelijk’, zegt meester Geert. ‘Oh nee, ik mag niet liegen van mijn moeder. Die ooglap die jullie zien heeft er niets mee te maken dat ik piraat ben. Ik ben namelijk geen piraat. Kijk maar eens naar die foto.’
Meester Geert wijst naar een foto waar hij opstaat, verkleed als piraat.
‘Dat was voor de meester en juffendag. Toen was ik piraat. Toen had ik dit ooglapje nodig. Snappen jullie?’
Tijn en Merel knikken.
‘Je hebt gelijk’, zegt Tijn. ‘Oh nee, ik mag niet liegen van mijn moeder’,  zegt hij er achter aan.
Dan lachen hij en Merel. Meester Geert lacht mee.
‘Nou, gooi die koffiekop in de kombuis en ga als de wiederweerga terug naar jullie lokaal. En vlug een beetje, anders voer ik jullie scharminkelige botten aan de haaien. Pfff… ik een piraat. Nee hoor, laat mij nog maar mooi even meester zijn. Dat is al erg genoeg.’
Meester Geerts ogen glimmen onder zijn witte wenkbrauwen.
Tijn zet de koffiemok op het aanrecht en samen met Merel loopt hij terug naar de klas.
‘Volgens mij bedacht hij dat maar, van de meester en juffendag’, zegt Tijn.
‘Ik weet het niet’, zegt Merel. ‘Ik vind dat we nog meer bewijzen nodig hebben.’
‘Goed’, zegt Tijn. ‘Oren en ogen goed open.’
Merel steekt haar arm omhoog waarna ze elkaar een high five geven.
‘Afgesproken’, zegt Tijn.

‘Afgesproken’, zegt Merel.

zondag 23 juni 2013

meester Geert en het onweer


‘Kom snel naar binnen. Het gaat onweren’, roept juf Janette over het schoolplein.
Dikke druppen regen vallen ploffend in het zand.
‘Laat het speelgoed maar liggen John. Naomi, kom.’
Juf schreeuwt de kinderen naar binnen. Tijn slalomt tussen de druppen door. Toch komt hij, net als de anderen, niet droog binnen.
‘Dat is dikke regen, juf’, zegt Merel als ze in de klas zitten.
‘Wat is dat dan, dikke regen?’, vraagt juf.
‘Nou, gewoon. Van die hele dikke druppen die in het warme zand ontploffen.’
Juf knikt.
‘Ik snap het’, zegt ze. ‘En ik denk dat die dikke regen ook nog wel een staartje krijgt.’
‘Regen met een staartje, juf?’, vraagt Rowan.
‘Ja… eeeh… nee… ik bedoel eigenlijk dat ik denk dat er nog wel onweer achteraan komt.’
Juf is nog niet uitgesproken als een bliksemflits het lokaal verlicht. Niet veel later dondert het.
‘Dat is een beste’, zegt juf.
‘Mogen we voor het raam staan kijken, juf?’, vraagt Tijn.
‘Vooruit dan maar’, zegt ze.
Niet veel later staan de kinderen voor het raam. Ze kijken naar de druppen die uit de lucht vallen. Dan stopt er een auto voor de school.
‘Het is meester Geert zijn auto’, zegt John.
‘Hij durft er niet uit’, zegt Naomi.
‘Zeker bang dat hij nat wordt’, zegt Hidde.
‘Bel hem maar eens, juf’, zegt Tijn. ‘Zeg maar tegen hem dat hij toch niet door de regen durft te lopen.’
Juf Janette glimlacht. Ze loopt naar haar tas die op de grond tegen de tafelpoot staat. Ze rommelt in haar tas en haalt dan haar telefoon tevoorschijn.
‘Ik zal meester Geert eens even bellen. Luisteren jullie mee?’
Juf toetst wat. Dan horen ze de telefoon over gaan.
‘Geert’, horen ze meester Geert zeggen.
‘Ja, met juf Janette en alle kinderen uit de klas. Zie je ons voor het raam staan?’
Meester Geerts wilde hoofd kijkt opeens in de richting van de school. Het is moeilijk te zien maar hij steekt zijn hand op.
‘Ja, ik zie jullie. Wat doen jullie daar. Moeten jullie niet aan het werk of zo?’
‘We zijn aan het werk’, zegt juf Janette.
‘Daar zie ik anders niets van, stelletje luchtkijkers. Vort, aan het werk.’
‘Maar we zijn aan het werk. We tellen de druppels die vallen. We zijn al bij honderd. Maar moet jij niet aan het werk dan? Je zit daar maar in die auto te zitten. Of durf je niet door de regen of zo. Je bent toch niet van suiker?’
Meester Geert reageert eerst niet. Het is net of hij tijd nodig heeft om na te denken.
‘Eeehhh… Nee. Ik ben niet van suiker. Ik hou wel van zoet water. Niet van zout water. Zeewater is niets voor mij. Maar als ik naar school loop word ik drijfnat. Daar kan mijn jasje niet tegen.’
‘Dan doet hij zijn jasje toch uit juf’, zegt Tijn die vlak bij staat.
‘Dat heb ik gehoord. Wie zei dat? Tijn van der Kooi zeker weer.’
Tijn glimlacht.
‘Nee hoor’, roept hij.
Plotseling flitst er weer een bliksem door de lucht. In het licht van de flits zien ze dat meester Geert zijn jas uit doet. De donder die volgt laat iedereen schudden, zo dicht bij is het.
‘Alle donders en bliksems’, roept meester Geert. ‘Het lijkt wel of die donderse bliksem en die bliksemse donders mij uitdagen. Ik zal ze eens een lesje leren. Ik kom er aan hoor’, bromt hij.
De telefoon verbinding wordt verbroken. De deur van meester auto zwaait open en meester Geert komt naar buiten gestuiterd.
Met de rug staat hij naar de school toe. Hij gooit de autodeur dicht, draait zich om en gooit zijn handen in de lucht.
Meteen wordt hij kletsnat. Zijn wilde haren vallen plat op zijn hoofd. Meesters volle baard wordt nat en zijn kleren ook.
‘Kom maar op’, schreeuwt hij naar de lucht. ‘Ik ben toch veel sterker dan jullie, stelletje mini knalletjes. Jullie durven wel hè, tegen een oude meester. Maar jullie zijn straks weg en dan ben ik er nog gewoon.’
Het is net of het onweer het heeft gehoord.
Een enorme flits klieft door de inktzwarte lucht. Meester Geert staat daar maar met zijn armen omhoog, alsof hij de donder wil pakken en de flits wil grijpen.
Tijn ziet het het eerst. Tijdens de flits let hij op meester Geerts kleren.
‘Hij heeft een t shirt aan met een piraten doodshoofd er op’, roept Tijn.
‘Ja, meester Geert is een piraat’, zegt Merel.
‘De kinderen kijken vol bewondering naar meester Geert die zich klets en kletsnat laat regenen. Juf Janette is slap van het lachen. Meester Geert balt zijn vuisten.
‘Kom maar op’, schreeuwt hij nog een keer. Dan is er een flits en een donder, bijna tegelijkertijd.
‘Ik ben de sterkste. Ik ben de schrik van alle zeeën’, schreeuwt meester Geert.
Zijn doodshoofd t shirt zit kletsnat om zijn bolle buik. Hij schudt zijn hoofd waardoor er allemaal waterdruppels alle kanten op vliegen. De regen wordt wat minder en een minuut later is het bijna helemaal droog.
‘Zie je wel dat ik de sterkste ben’, roept meester Geert.
Daarna loopt hij in de richting van de school.
‘Deur open’, zegt hij. ‘Ik mag hopelijk nu wel naar binnen.’
Juf Janette doet de deur open. Druipend en kletsnat komt meester Geert over de drempel.
‘Zo’, zegt hij. ‘Dat was lekker. Nu heb ik wel een handdoek en een kop koffie verdiend.’
Juf Janette komt met een handdoek aangelopen. Meester Geert droogt zijn platte haar af. Dat springt, als hij het drooggewreven heeft, alle kanten op. Meester probeert zijn kleren een beetje droog te wrijven maar dat lukt niet. Hij sjokt door de klas. Zijn voeten soppen in zijn schoenen.
Hij laat een waterspoor achter.
‘Hoera voor meester Geert, de dappere regenpiraat’, roept Tijn.
Alle kinderen juichen en joelen.
Meester Geert glundert.
‘Daar had ik die donderse bui mooi te pakken hè’, zegt hij.
Dan geeft hij juf Janette een high five en loopt sjokkend de klas uit.
‘Nu weet ik weer zeker dat meester Geert een echte piraat is’, fluistert Tijn even laten tegen Merel. Die knikt.
‘Iemand die durft te vechten tegen de bliksem en de donder moet bijna wel een piraat zijn’, antwoordt Merel.
‘Zag je dat t-shirt?’, vraagt Tijn.
Merel knikt. ‘Schrijf het woord doodshoofd maar op een blaadje. Dat is weer een bewijs.’

‘Ga ik doen’, zegt Tijn. Dan geeft hij een high five aan Merel. 

vrijdag 21 juni 2013

Meester Geert en het kraaiennest

‘Kijk, ik heb een nieuw woord’, zegt Tijn hijgend.
Hij is naar Merel gerend die net met haar moeder en twee zusjes het schoolplein op komt.
Merel geeft haar moeder een kus en gaat met Tijn mee naar de boom die op het schoolplein vlak bij het schuurtje.
‘Wat dan?’, vraagt Merel nieuwsgierig.
Tijn laat aan Merel het briefje zien.
‘Kraaiennest’, zegt hij.
‘Okay. Hoezo?’, vraagt Merel. ‘Wat heeft dat met meester Geert te maken. En met piraten?’
‘Meester Geert is een echte piraat. En piraten staan vaak in het kraaiennest. Dat is een uitkijkplek boven in de mast van het piratenschip’, legt Tijn uit.
‘En wat doet een piraat dan in zo’n kraaiennest. Wat een raar woord eigenlijk. Kraaiennest.’
‘Uitkijken naar andere schepen. Zodat ze die kunnen overvallen.’
Tijn trekt zijn wenkbrauwen op. Het is net of hij het voor zich ziet dat de piraten een ander schip enteren.
‘Hoe weet je dat allemaal?’, vraagt Merel.
‘Uit een boek. En omdat ik een jongen ben.’
‘Pfff, meisjes weten ook heus wel wat van piraten hoor’, zucht Merel. ‘Je moet niet denken dat je alles van piraten kent. Weet je ook hoe de keuken van een piratenschip heet?’, vraagt ze.
Tijn houdt zijn hoofd schuin en kijkt naar de wolken.
‘Een kombuis’, zegt hij dan.
Merel moet lachen.
‘Je hebt gelijk. Je weet alles over piraten. Maar je hoeft er niet zo over op te scheppen.’
Tijn is stil.
‘Maar hoe zit dat nou met dat nest?’, vraagt Merel. ‘Wat heeft dat met meester Geert te maken?’
‘Ik ben er achter gekomen dat meester Geert altijd piratenwoorden gebruikt’, zegt Tijn geheimzinnig en loopt in de richting van het grote schoolplein.  Merel loopt met hem mee.
‘Kijk, daar staat meester Geert. Moet je eens zien hoe hij er bij staat.’
‘Ik zie niets bijzonders’, zegt Merel.
‘Wel hoor. Hij staat met zijn handen in zijn zakken. Kijk maar eens naar Juf Clara en juf Inge. Die  huppelen tussen de kinderen door maar meester Geert lijkt wel een totempaal. Of zo’n levend standbeeld. Hij staat ook op zo’n beton ding. Alsof hij nog groter wil zijn. Alsof hij echt alles wil zien. Hij staat er maar en doet niets. Hij lijkt wel een piraat die in het kraaiennest op de uitkijk staat. Alsof hij op zoek is naar haaien of een goudkust.’
Merel zucht.
‘Je hebt veel te veel fantasie, Tijn van der Kooi. Je droomt.’
Tijns mond zakt open van verbazing.
‘Ik droom helemaal niet’, zegt hij. ‘Elke keer als hij in de klas komt gebruikt hij piratenwoorden.’
‘Welke dan?’, vraagt Merel uitdagend.
‘Hij noemde Wouter een keer een matroos. En de bezem noemde hij een dekzwabber.’
‘Oh ja, dat weet ik nog. En hij vroeg aan jou of je altijd in een kooi slaapt’, vulde Merel aan.
‘Zie je wel’, zegt Tijn. ‘Laten we naar meester Geert gaan om te horen of hij nog steeds piratentaal spreekt.’
‘Nee’, zegt Merel. ‘Dat mag volstrekt niet. We mogen niet van ons eigen schoolplein af.’
‘Heus wel . We moeten toch uitvinden of meester Geert een piraat is?’
Tijn wacht niet op Merel. Hij gaat door het hek en slentert in de richting van meester Geert.
‘He, ukkie, je mag hier niet komen’, zegt Jeroen uit groep 7.
Tijn trekt zich er niets van aan. Maar hoe dichter hij in de buurt komt van meester Geert, hoe zenuwachtiger hij wordt.
‘Stel je voor dat je het fout hebt’, zegt Merel die achter hem aan sjokt.
Dan zijn ze bij meester Geert. Merel gaat aan zijn linkerkant staan, Tijn aan de rechterkant.
‘Zo dekzwabbers, wat zijn jullie ver uit koers’, zegt meester Geert met een barse stem.
Tijn kijkt om het hoekje van meester Geerts buik naar Merel. Hij steekt tegelijkertijd met Merel zijn duim omhoog.
‘Jullie plekje om te spelen is toch daar, bij die onderdeurtjes in het vooronder?’, zegt meester Geert er achteraan.
‘Hoor je nou wel’, fluistert Tijn tegen Merel.
Die grinnikt.
‘Meester Geert spreekt piraats’, fluistert Tijn.
‘Wat doe ik, jullie driedubbel overgehaalde zout waterhappers?’, vraagt meester Geert.
Hij beweegt er niet eens bij terwijl hij het zegt. Alleen zijn mond en zijn grote witte baard bewegen even. Zijn buik schudt een beetje.
‘Sta je op de uitkijk, meester?’, vraagt Merel.
‘Zeker. Dat is wel nodig met al die haaien in de buurt’, zegt meester Geert. Dan zucht hij.
‘Dan is dit een mooi kraaiennest’, zegt Tijn.
‘Kraaiennest?’, vraagt meester Geert. ‘Ik zie geen kraaiennest. Je zit maar wat te mompelen, dekzwabber. Dekselse wandklimmer. Nou vooruit, naar jullie eigen schoolplein. Anders laat ik jullie kielhalen.’
Merel en Tijn  doen net of ze schrikken.
‘Ay ay kapitein’, zeggen ze precies tegelijk.
Dan hollen ze snel en lachend weg naar hun eigen schoolplein.
‘Wat deden jullie daar?’, vraagt juf Jeannette.
‘Niets’, zeggen Merel en Tijn gelijk.
‘Alleen kijken of meester Geert een piraat is’, zegt Tijn.
Juf Jeannette kijkt verbaasd naar de twee.
‘Ach, jullie ook met die gekke verhaaltjes. Kom, we gaan naar binnen.’
Tijn pakt zijn briefje en een stukje potlood. Hij zet een streep onder het woord kraaiennest.
‘Zo’, mompelt hij. ‘Ik denk echt dat meester Geert een piraat is.’
Merel haalt haar schouders op.
‘Kan zijn’, mompelt ze. ‘Maar ik weet het nog niet zeker. Morgen verder.’

‘Morgen verder’, herhaalt Tijn. Merel houdt haar hand omhoog. Tijn geeft haar een high five. Dan gaan ze door de deur de school binnen.

woensdag 19 juni 2013

Meester Geert is piraat

‘Meester Geert is écht een piraat’, fluistert Tijn.
Merel schudt haar hoofd.
‘Echt niet. Hoe kom je daar bij?’, vraagt ze.
Merel kijkt verbaasd. Haar ogen zoeken op het gezicht van Tijn of ze iets ziet waardoor ze weet dat hij maar een grapje maakt.
Ze vindt niets. Tijn blijft heel serieus naar haar kijken.
Dan doet hij zijn hoofd schuin. Dat doet hij altijd als hij diep nadenkt.
Dan kijkt hij met zijn ogen naar de wolken.
‘Zit je weer in de wolken?’, vraagt Merel.
Tijn schudt zijn hoofd.
‘Een beetje’, zegt hij ernstig.
‘Maar hoe kom je daar dan bij, dat meester Geert een piraat is?’, vraagt Merel.
Tijn haalt een paar verfrommelde papiertjes uit zijn broekzak.
‘Kijk’, zegt hij terwijl hij de papiertjes glad probeert te strijken met zijn hand.
Merel komt vlak bij hem staan en kijkt mee. Ze ziet wat kriebels. Wanneer ze goed kijkt ziet ze dat het een woord is.
‘Wat staat daar nou?’, vraagt Merel.
‘Paperclips. Ik heb het overgeschreven van een doosje nadat ik aan juf had gevraagd hoe dat woord er uit ziet.’
paperclips
‘Ja? Nou? En? Hoe kun je nu aan paperclip zien of iemand piraat is?’, vraagt Merel ongeduldig.
‘Meester Geert is gewoon meester Geert hoor.’
Tijn schudt zijn hoofd.
‘Heb je de vensterbank in zijn hok wel gezien?’
Tijn wacht niet op het antwoord van Merel.
‘Het staat vol met piratenspullen. Piraten poppetjes van plastic, een bord met allemaal scheepsknopen, een schip in een fles en…’
Tijn kijkt om zich heen alsof hij niet wil dat iemand anders dan Merel hem hoort.
‘… op die foto achter zijn bureau staat hij als piratenkapitein’, fluistert Tijn.
Merel begint te lachen.
‘Jij bent maf. Dat is gewoon een foto van de meester en juffendag. Iedereen was toen verkleed.’
‘Ja’, zegt Tijn zeker. ‘Als sprookjesfiguren. Juf Inge was sneeuwwitje, juf Anita was de boze heks van Hans en Grietje. Juf Jeannette was de geitenmoeder maar meester Geert was… piraat.’
Tijn laat even een stilte vallen.
Merel kijkt hem met gefronste wenkbrauwen aan.
‘En?’, vraagt ze.
Tijn legt de nadruk op elk woord dat hij uitspreekt.
‘Piraten komen niet voor in sprookjes. Hij was gewoon zichzelf.’
Merel kijkt hem verwonderd aan.
‘In Peter Pan is een piraat’, zegt ze maar ze is niet echt overtuigd van zichzelf.
‘Maar dat is geen echt sprookje’, zeggen Tijn en Merel tegelijk.
Daarna lachen ze naar elkaar. Dat doen ze altijd als ze op het zelfde moment hetzelfde zeggen.
‘Maar hoe zit het dan met die paperclips?’, vraagt Merel een beetje ongeduldig.
Tijn kijkt om zich heen of niemand hem ziet of hoort.
‘Hij buigt er haakjes van’, zegt hij. Dan kijkt hij naar Merel om te zien wat haar reactie is.
Merel pruilt haar lippen.
‘Haakjes?’, vraagt ze. Tijn ziet aan haar gezicht dat ze niet begrijpt wat hij bedoelt.
‘Echte piraten hebben een haak. In plaats van een hand.’
‘Niet álle piraten hoor’, zegt Merel.
Tijn schudt zijn hoofd.
‘En piraat Geert heeft ook geen haak. Anders was het helemaal duidelijk dat hij een echte piraat is. Maar hij vouwt wel paperclips in de vorm van een piratenhaak. Kijk maar eens op de vensterbank van zijn hok.’
‘Dat durf ik niet’, zegt Merel.
Tijn kijkt Merel aan.
‘Ik ook niet. En toch is het zo.’
Tijn en Merel zitten in de bouwhoek maar ze bouwen niets. Ze kletsen alleen maar, zoals zo vaak.
Opeens schiet Tijn recht over eind.
‘Ik weet wat’, roept hij. ‘Ik pak een paperclip van jufs tafel.’
Merel kijkt vreemd naar Tijn.
‘Dat mag niet joh’, zegt ze.
‘Ik ga toch even kijken’, zegt Tijn.
Hij staat op en loopt naar jufs tafel. Merel sjokt achter hem aan. Op jufs tafel ligt van alles. Tekeningen, plakband, een paar boeken en een schaar. Maar geen paperclip.
‘Kom nu maar’, zegt Merel en ze trekt Tijn aan zijn arm.
Tijn laat zich meetrekken maar als hij omkijkt ziet hij waar hij naar zoekt. Twee stukjes papier zitten met een paperclip aan elkaar vast. Tijn kijkt om zich heen en pakt de paperclip.
Wanneer hij zich omdraait kijkt hij in het vriendelijke gezicht van meester Geert.
‘Zo Tijn’, zegt hij. ‘Ik dacht, laat ik eens kijken wat jij aan het uitvreten bent. Doe je een beetje je best jongen?’
Tijn kijkt van meester Geert naar zijn hand waar de paperclip in zit.
‘Hier! Een paperclip’, zegt hij en geeft hem aan meester Geert.
‘Dat is een mooi exemplaar, Tijn. Nog helemaal gaaf. Dat hoort niet zo met paperclips. Die moet je verbuigen’, zegt meester Geert raadselachtig.
‘Hmmm. Hij is te klein om er een racefiets van te buigen.’
‘En te klein voor de Eiffeltoren’, zegt Tijn.
‘En ook te klein voor een schip’, zegt Merel.
‘Een piratenschip’, fluistert Tijn zo zacht dat alleen Merel het hoort.
Meester Geert buigt de paperclip open. Hij frommelt er wat mee. Zijn tong steekt uit zijn mond.
‘Zo’, zegt hij. ‘Weer een voor mijn verzameling.’
‘Wat heb je gemaakt meester?’, vraagt Merel.
‘Och, niets. Nou ja, bijna niets. Kijk maar.’
Merel en Tijn kijken naar meester Geerts grote hand. Daarin ligt de paperclip. In de vorm van een haak…
‘Het lijkt wel een haak van een piraat’, zegt Tijn.
‘Hmmm, nou je het zegt.’ Meester Geert krijgt een enorme grijns op zijn gezicht.
‘Dat heb je goed gezien, Tijn van der Kooi.’
‘Ben jij piraat geweest, meester Geert?’, vraagt Merel.
Meester Geert kijkt met grote ogen naar Merel en Tijn. Dan buldert hij van het lachen.
‘Ik? Hoe kom je er bij zeg… Nee hoor. Ik ben gewoon meester Geert. Heel gewoon.’
Dan knipoogt hij en loopt weg, de klas uit.
‘Wat hadden jullie voor gesprek met meester Geert?’, vraagt juf Jeannette.
‘Gewoon. Heel gewoon. Iets heeeeel geheims’, zegt Tijn.
Daarna pakt hij Merel bij de hand en lopen ze terug naar de bouwhoek.
‘Misschien heb je wel gelijk’, zegt Merel.
Tijn knikt.
‘Maar ik weet het nog niet zeker’, mompelt ze.
‘Ik wel’, zegt Tijn. ‘Maar we moeten wel op zoek naar meer bewijs.’
‘Goed’, zegt Merel en ze steekt haar hand op. Tijn geeft haar een high five.
‘Laten we goed om ons heen kijken’, zegt hij.

‘Dat doen we’, zegt Merel. 

zondag 9 juni 2013

knikkeren

lesgeven... geweldig!

recept om anders te kijken:
1. kijk rond op het schoolplein
2. zie wat anders is dan anders
3. schrijf wat woorden op
4. componeer een stukje
5. lees het na en glimlach

Op bovenstaande manier maakte ik het nu volgende stukje.

Spelknikkers.

,,Op het randje!”
,,Nee hoor.”
,,Hij moest nog!”
,,Nou ben ik.”
,,Ik ben.”
,,Echt niet jong.”
,,Doorrollen.”
,,Nu is zij en daarna ben jij.”
,,Ik lig.”
,,Ja dahahag, dat is vals.”
Gewoon een paar pauze-buiten-gehoord-zinnen. Onbegrijpelijke zinnen, uitgesproken door gewone kinderen in een vreemde fantasierijke taal met korte kreetachtige zinnen.
,,Uitlaat.”
,,Ja dahahahag!! Dat heb je net zelf bedacht.”
,,Nee hoor, vraag maar na.”
,,Je loopt weg en nu wil je weer mee doen.”
,,Het was nep hoor.”
Het gesprek gaat verder, de zinnen rollen over het schoolplein in de pauze en als ik luister met mijn ogen dicht klinkt het vreemd, alsof ik in een andere wereld ben terechtgekomen. Het is kinderknikkertaal, het zijn de regels van het knikkerspel die besproken, die geroepen worden. Het zijn de regels die horen bij de mooie glazen stuiters: de dikken, de katte-ogen en de dubbele dikken, de duizendknikker en de eentjes, de mooien en de bonken. Een levensechte wereld waarin de kinderen hun eigen regels hebben gesteld, hun eigen grenzen hebben bepaald. Regels die ik niet snap, die de andere meesters en juffen niet snappen en die de kinderen soms zelf niet snappen. Misverstanden leiden tot halve ruzies en kwade gezichten, ze leiden van “ik knikker niet meer met jou” tot “ik ook lekker nooit meer met jou”.
,,Het was geen nep. We zouden voor echt gaan.”
,,Dan doe we het potje over.”
,,Ja, mooi niet.”
,,Jij had een dikke en ik had alleen maar drie katte-ogen, dat was ook niet eerlijk.”
De twee knikkerkemphanen kijken om zich heen. Meer kinderen willen wel even gebruik maken van deze knikkertegel maar ze kunnen niet omdat de knikkerrivalen de plek bezet houden. De zon schijnt en het knikkeren is weer begonnen dit jaar. De glazen druppels rollen weer, de glazen tranen die zo veel waard zijn, die zoveel losmaken, die laten lachen en huilen, die laten triomferen en teleurstellen, die onderdeel zijn van het spelen, van het spel, van het spel om de knikkers.
,,Oké dan. Dan beginnen we weer opnieuw.”
,,Nu hoeft het niet meer van mij. Jij mag ze wel hebben.”
,,Hier, dan heb jij je eigen knikkers weer terug.”
,,Dank je wel. Nog een keer?”