woensdag 12 december 2012

de omstekoppe kerstboom


                      
meester Korneel, zijn klas (en natuurlijk directeur Zwarfdreumer en mevrouw Krankheimer) op zoek naar goed nieuws

Kijk eens anders naar nieuws
Kijk eens naar ander nieuws
Kijk eens omstekop...

fijne omstekoppe kerst gewenst!

Jelte


de omstekoppe kerstboom

 ‘Meester, er wordt op de deur gebonsd’, riep Charlie.
We zaten gezellig in de klas, een beetje niets te doen, op weg naar de kerstvakantie. Verstrooid keek meester Korneel op uit het boek dat hij las.
Hij fronste zijn wenkbrauwen en mompelde:
‘Ach ja, natuurlijk, dát is het.’
 Elle Mieke en Charlie keken elkaar hoofdschuddend aan.
‘Wat is het, meester?’, vroeg Elle Mieke.
Meester antwoordde in eerste instantie niet. In plaats daarvan stond hij op uit zijn luie stoel en liep naar de deur.
‘Komt er nog wat van’, klonk het schel dwars door de deur.
We herkenden de stem van mevrouw Krankheimer, de schoolschoonmaakster.
Meester Korneel haastte zich en gooide de deur met een wijds gebaar open. In de deuropening verscheen een kerstboom. Aan het gezucht te horen had mevrouw Krankheimer moeite om de kerstboom over de drempel te krijgen.
‘Je zou me kunnen helpen, Korneel’, riep ze dwars door de kerstboom heen.
‘Ja, dat zou je kunnen doen, meester’, zei Humphrey.
Meester haalde zijn handen uit zijn zakken
Zuchtend lukte het meester Korneel en mevrouw Krankheimer om de kerstboom het lokaal in te krijgen.
‘Nou, plezier ermee’, zei mevrouw Krankheimer kortaf.
Meester sleepte de boom naar het midden van de klas.
We legden onze leesboeken op tafel en keken toe.
‘Dit jaar gaan we het anders doen’, zei meester Korneel.
‘Dat is dan wel bijzonder’, zei Humphrey. ‘Dan doen we dus een keer normaal want je doet altijd al anders. Als je nu anders doet dan anders doe je weer normaal.’
Meester keek wat ongelukkig maar hij reageerde niet. In plaats daarvan dook hij de berging in.
Vreemde geluiden kwamen de klas in en toen meester Korneel het lokaal weer binnen kwam waren we niet echt gerust.
Hij had een hamer bij zich en een flink stuk scheepstouw. Hij sleepte de ladder achter zich aan en zette die naast de kerstboom.
‘Wat doe jij nou, meester?’, vroeg Okki.
‘Geen idee’, zei meester. ‘Het moet anders dit jaar. Ik ben het zat. Ik ben er flauw van. Het moet maar eens afgelopen zijn.’
‘Wat moet afgelopen zijn, meester?’, vroeg Elle Mieke.
‘Al dat negatieve gedoe. De kranten staan vol met dingen die níet goed gaan. Oorlogje hier, hongersnoodje daar, ongelukje zus, geen geld zo, geen van dit en van dat, geen gezus en gezo. Dat dus, daar heb ik genoeg van. En weet je waarom iedereen het over slecht nieuws heeft?’
Hoofdschuddend keken we elkaar aan.
‘Omdat het te goed gaat. En het is niet leuk om over leuke dingen te horen. Dat is zo gewoon. Er gaat veel meer goed op deze wereld dan dat er fout gaat. Daar moeten we het maar eens over hebben.’
We knikten.
‘En daarom…’
Meester maakte zijn zin niet af. In plaats daarvan timmerde hij een plankje aan de onderkant van de kerstboom. Vervolgens bond hij het stuk scheepstouw om de plank en zette de ladder neer.
‘Bedoel je met goed nieuws dat ik bij judo de beenveeg heb geleerd?’, vroeg Charlie.
Meester Korneel knikte.
‘En dat ik kerstkransjes heb gebakken zonder dat ze zwart werden?, vroeg Elle Mieke.
‘Of dat ik deze zomer vissen uit de vijver heb gered die te weinig zuurstof hadden’, vroeg Humphrey.
‘En dat ik met losse handen kan fietsen’, zei Jorien.
Meester straalde.
‘Kijk, dat bedoel ik dus. Er gaan veel meer dingen wel goed dan niet. En daarom deze kerstboom.’
Meester haalde drie plafondplaten uit het plafond en zette die op de grond. Hij pakte het scheepstouw en deed dat over een houten balk die zichtbaar was geworden. Hij daalde van de trap af en trok aan het touw. De kerstboom kwam, met de onderkant als eerste, los van de grond. Het scheepstouw schuurde om de balk terwijl meester de kerstboom omhoog trok, net zo lang tot de top van de boom anderhalve meter boven de grond hing. Het uiteinde van het touw knoopte hij vast aan de plank bij de stam van de kerstboom waarna hij van een afstandje keek naar zijn kunstwerk.
We applaudisseerden en meester maakte een buiging.
‘Toen ik jong was…’, begon meester Korneel.
‘Ben je jong geweest, meester?’, riep Charlie er tussen door.
Meester gaf Charlie een aai over zijn bol en vertelde verder.
‘… toen gebruikte ik vaak het woord omstekop. Als ik onderste boven hing op een duikelrek dan zag ik de wereld omstekop. Als ik op de bank in de kamer lag dan fantaseerde ik dat ik op het plafond kon lopen en omstekop kon kijken. Dan zag de kamer er opeens heel anders uit. Deze kerstboom, jongens en meisjes, is een omstekoppe kerstboom. En we gaan hem nu optuigen.’’
Het daaropvolgende half uur waren we bezig om de kerstboom te versieren. Om de beurt zochten we een kerstbal uit en hingen die in de omstekoppe boom.
Meester Korneel keek er van een afstand naar en wreef zich over de kin.
‘Stop maar even’, riep hij.
‘Kijk, nu hebben we een mooie boom maar ik mis nog wat…’
‘Dat denk ik ook wel eens, meester. Dat jij wat mist bedoel ik’, zei Charlie.
Meester glimlachte.
‘Directeur Zwarfdreumer komt straks vast commentaar leveren op onze geweldige boom. Hij zal er niets van snappen maar ik heb een idee.’
Meester liet even een stilte vallen. Hij liep naar zijn bureau, pakte een schaar en een vel papier en knipte een cirkel. Hij pakte een stift en schreef op de cirkel.
‘Straks maakt iedereen zijn eigen kerstbal en op die kerstbal schrijf je je goede nieuws van dit jaar. Dat hangen we in de boom, in onze goed nieuws kerstboom.’
We knikten instemmend en gingen aan de slag. Binnen twintig minuten hing de boom vol met onze goed nieuws ballen.
Tot slot pakte meester Korneel de piek en hing die onder aan de top van de boom.
‘Dus dit is hem’, zei meester.
Opeens werd de deur van het lokaal open gegooid.
Mevrouw Krankheimer en directeur Zwarfdreumer stormden naar binnen.
‘Kijk! Kijk dan!’, brieste mevrouw Krankheimer. ‘Hij zou ook eens een keer normaal doen’, zei ze tegen de directeur.
‘Tja, dit is wel weer eens wat anders dan anders’, mompelde hij.
‘En dus is het gewoon’, zei Charlie.
Directeur Zwarfdreumer en mevrouw Krankheimer stonden plotsklaps stil.
‘We hebben een omstekopboom’, zei Elle Mieke in de stilte die was gevallen.
‘Met goed nieuws kerstballen’, vulde Humphrey aan.
‘Iedereen heeft goed nieuws opgeschreven. Lees maar eens’, zei Okki die naar de boom was gelopen.
‘Omdat op het nieuws zoveel slecht nieuws is’, zei Majorie.
Okki las een kerstbal:
‘Ik kan een fietsband plakken wanneer die lek is. Dat heeft Jorien geschreven.’
‘Dat is knap’, zei directeur Zwarfdreumer. ‘Dat kan ik zelfs nog niet.
‘En deze. Hier staat op dat Gjalt geen last meer heeft van nachtmerries.’
‘Dat is mooi’, zei mevrouw Krankheimer. ‘Dat lukt mij zelfs nog niet.’
‘En Henke schrijft dat zijn vader en moeder getrouwd zijn.’
‘Ik snap het’, zei directeur Zwarfdreumer. ‘Dat is een warm idee. Maar vertel eens, wat heeft meester Korneel er opgezet dan?’
Okki zocht de goed nieuws bal van meester maar die was onvindbaar.
‘Nou, Korneel, vertel eens, wat staat er op die van jou?’, vroeg mevrouw Krankheimer.
Meester Korneel zuchtte.
Hij keek naar zijn tafel en dan naar ons.
Okki zag de ogen van meester naar de tafel gaan en liep er naar toe.
Ze pakte de cirkel en las:
‘Dat het mij steeds beter lukt om goede gesprekken te voeren met directeur Zwarfdreumer’ las Okki.
‘Nou, dat is mooi’, zei directeur Zwarfdreumer. ‘Dat valt mij inderdaad ook op’, mompelde hij er achter aan en glimlachte zuinig.
‘Ik ben nog niet klaar hoor’, zei Okki.
‘…En dat mevrouw Krankheimer eigenlijk een schat van een bizoender mens is’, las Okki.
Mevrouw Krankheimers ogen werden groot.
‘Meen je dat, Korneel’, vroeg ze stilletjes.
Meester Korneel knikte.
Charlie draaide op zijn stoel en lachte.
‘Meester. Je zegt toch altijd dat bizoender zo bijzonder is dat je het zou willen kussen?’
Meester knikte. Alle kinderen knikten.
Meester liep naar mevrouw Krankheimer en gaf haar een kus op de wang.
‘Een goed nieuws kus, een kerstkus’, zei hij.
Mevrouw Krankheimer glimlachte.
‘Eigenlijk ben je wel een geschikte peer’, zei ze, om er even later aan toe te voegen: ‘Maar je zorgt er wel zelf voor dat die kerstboom weer gaat landen als het vakantie is. En dat je hem zelf afvoert!’
Meester Korneel knikte.
Okki hing de woorden van meester Korneel in de omstekoppe kerstboom tussen al het andere goede nieuws.
Directeur Zwarfdreumer sloeg meester Korneel bemoedigend op de schouders en liep samen met mevrouw Krankheimer het lokaal uit.
‘Dat moeten meer scholen doen… zo’n goed nieuws boom’, zei directeur Zwarfdreumer.
‘Mee eens’, zei meester Korneel. ‘Daar ben ik het helemaal mee eens.’


Jelte van der Kooi.
Meester Korneel, wie kent hem niet!
Al een paar jaar loopt hij met mij mee.
Vorig jaar verscheen er een glossy magazine waarin zeven bizoendere verhalen staan:


Ook komt meester Korneel op scholen.
Hij vertelt zijn bizoendere avonturen (verhalen zo bijzonder dat je ze zou willen kussen).
Wil je meer weten over meester Korneel, over zijn optredens of waar het magazine te koop is, mail me dan even:
ziener@online.nl
En misschien zei je me dan een keer bij je op school, of geef je me de opdracht om een meester Korneel te schrijven, speciaal voor jou!


  

maandag 10 december 2012

De aanvallende kerstboom



Waarschuwing: Het volgende verhaal is enorm 'over the top'

Een echte meester Korneel kerstboom

We zaten gezellig in de klas, een beetje niets te doen, op weg naar de kerstvakantie. Plotseling werd er op de deur gebonsd. Meester Korneel liep naar de deur en opende hem.
Het was Manus, de klusjesman van school die altijd in slobberbroeken en gerafelde truien rondloopt met een volgesnoten zakdoek in zijn linkerslobberbroekbroekzak. Als ik zo op school zou komen zou ik meteen weer terug naar huis worden gestuurd door de directeur, maar Manus… Ach… laat ik niet afdwalen… Manus stond dus bij de deur en even later wisten we waarom en waarmee. Ik hoorde meester Korneel ‘dank je wel’en ‘tsjonge jonge, wat een gevaarte’ mompelen. Meester Korneel deed even later zijn best om een gigantische van een kerstboom tussen de deurposten door te wurmen. Met gesteun en gemorrel en geknars lukt het meester om de kerstboom in de klas te krijgen. En wij, de allerliefste en meer dan allerbraafste kinderen uit zijn klas, keken toe zonder een hand uit te steken. We zouden met ons zestienen ook handen te kort komen om de kerstboom te helpen sjouwen.
Daar stond de boom dan, vastgehouden door meester Korneel die zich leek te verstoppen achter de dennennaalden. ‘Dus?!’ mompelde hij. ‘Dit is hem. Kon minder’.
’Meester?’, vroeg Charlie.
’Ja Charlie’, antwoordde meester met een ietwat vermoeide stem.
‘Wat is dat, meester?’vroeg Charlie een beetje simpel.
‘Grmpf, tsss, duzz, ha die hé… Wat het is… dat zie je toch… dit is een eh eh winterse afstammeling van een sneeuwklokje. Nee eh het is… een kikker die zich vermommend heeft aangekleed met groene spelden uit de speldenverzameling van het stekelvarken. Of nee… alle gekheid op twee stokjes. Het is een om-te-lachen-kunstwerk, gemaakt door de overijverige vrouw van onze directeur die tijd over had tussen het eind van de morgen en het begin van de middag. Dit, Charlie is eh… tja, zal ik het dan maar gewoon zeggen: dit is een uit de kluiten gewassen onopgetuigd boompje met heimwee naar de zomer. En wij… wij gaan hem optuigen.’
Meester Korneel keek om zich heen.
’Dat is beter dan aftuigen, meester’, zei ik, maar meester reageerde niet echt op mij. Hij keek de kerstboom diep in de ogen en sjouwde hem steunkreunend naar een hoek van ons lokaal.
’Bedankt voor het helpen slepen’, zei hij nog.
’Graag gedaan, meester’, zei Elle Mieke jolig.
 ‘Jongens en meisjes, we gaan de kerstboom versieren. Ik heb dit jaar mooie zilvergrijze kerstballen gekocht. Dit jaar eens geen ratjetoe van husteldefrutsel bij elkaar geraapte ongeregelde kerstballen maar nette zilvergrijze ballen, allemaal van dezelfde grootte’.
Meester Korneel zweeg. Wij zwegen ook allemaal. Zo was het drieëntwintigeneenhalve seconde stil in de klas, bijna een nieuw record.
’Grapje zeker, meester?’, zei Gjalt met een gezicht waaraan ik niet kon aflezen of hij lachend zou gaan huilen of huilend zou gaan lachen. Mijn gezicht zal ook zo hebben gestaan. Meester Korneel kan soms gekke dingen zeggen en bizoendere fratsen uitfratsen maar dit sloeg wel alles. Elk jaar was de kerstboom in de klas van meester Korneel de meest fantastische, superlelijke, schaterlachopwekkendste kerstboom die je maar kunt bedenken. Met hele en halve gebarsten en ongebarsten kerstballen uit het jaar 0, engelenhaar dat zo geel was dat het er bijna oranje uitzag, met een piek, zo krom als de tenen van de heks uit Hans en Grietje en lichtjes die flakkerden en flikkerden en flonkerden op een manier dat je er wel bijna zwart-witte hoofdpijn van zou kunnen krijgen. Zo’n geweldige kerstboom dus was er altijd in de klas van meester Korneel. Elk jaar een kunstwerk, een optelsom van oud en nog ouder, van lelijk en nog lelijker, van … zo’n kerstboom dus. En nu, nu wij eindelijk bij hem in de klas zaten vertelde meester dat er nieuwe zilvergrijze kerstballen in de boom zouden komen!
Terwijl wij stil bleven zitten had meester Korneel een paar nieuwerwetse dozen tevoorschijn gehaald. Met grote gebaren opende hij de dozen, haalde uit één van de dozen een zilvergrijze kerstbal die hij daarna heel voorzichtig in de boom een plek gaf.
Wij staarden verdwaasd naar meester Korneel en naar de zilvergrijze kerstballen die hij in de boom hing. We wisten dat het de gewoonte in de klas van meester Korneel was dat iedereen mee mocht helpen met het optuigen van de boom. Maar nu bleef iedereen zitten, stomdomverbaasd en in opperste onderuitgezaktheid. Ik keek naar Jarig. Jarig keek naar mij. We haalden schokschouderend onze schouders op, we schudden onze verbaasde hoofden en bleven zitten. Wat kun je ook anders doen als je een bizoendere meester hebt die opeens gewoon doet. Dat is zo uitzonderlijk, dat is niet te bevatten. Meester Korneel neuriede ondertussen een Engels kerstliedje over een arrenslee die wordt voortgetrokken door één paard in de sneeuw en over klingelende belletjes.
Hij keek serieus van de kerstboom naar de kerstballen en zo langzamerhand veranderde vóór mij de kerstboom in een snertboom, een afschuwelijke moderne zilvergrijsgroene boom die zou passen in een tehuis voor weggelopen poedelige schoothondjes. Meester Korneel hield opeens op met waar hij mee bezig was.
’Mooi hè?’, vroeg hij terwijl hij ons een beetje vreemd aankeek.
’Meester, bent u opeens allergisch voor dennennaalden?’, vroeg Tes.
‘Allergisch voor dennennaalden? Nee, niet dat ik weet. Wel voor handen wassen met water en zeep en voor poedelige schoothondjes met een sjaaltje om, maar voor dennennaalden… nee, dacht ik. Hoezo?’
‘Nou, omdat u zo… zo… eh … raar doet sinds die kerstboom in de klas is’, mompelde Tes.
‘Raar? Ik? Ach, ik doe gewoon kerstig. Ik strooi gewoon wat nieuwe kerstballen in deze boom. Eigenlijk doen júllie een beetje raar. Jullie zitten maar wat te zitten zonder me te helpen. Het is de traditie in deze klas om te helpen met het verfraaien van de kerstboom.’
‘Het is ook een traditie, meester, dat de boom er anders uit ziet dan alle andere bomen hier in school’, zei Tes tevergeefs.
’Ach ja, van sommige gewoontes moet je wel eens ongewoontes maken. Eens even kijken. De lampjes er in en dan de piek nog. Steen, wil je wel even aan Manus vragen of hij de ladder uit de berging wil pakken en hier wil brengen. Ik zie al dat ik zo niet bij de top kan.’
Ik slenterde naar Manus en vroeg wat meester Korneel me had gevraagd. Toen ik met Manus weer het lokaal in kwam stond meester Korneel met een tevreden glimlach de boom met de ballen en de oerwitte lampjes van een afstandje te bekijken. Hij nam de ladder over, zette hem bij de kerstboom en, gewapend met de piek, zou hij de boom perfect maken. Als een krakkemikkige prins die net een oude tandenloze draak had verslagen klom hij de ladder op. Triomfantelijk keek hij om zich heen. Meester Korneel zag, toen hij bovenaan de ladder stond, dat hij verder van het topje van de boom weg was dan hij dacht. Eigenlijk had hij de ladder wat dichter in de buurt van de boom moeten zetten maar ik kon zien dat hij daar geen zin in had. Een drakenprins doet dat natuurlijk ook niet, die gaat door, ook al kan het eigenlijk niet. Meester Korneel boog wat naar voren. Hij boog nog wat verder naar voren en nog wat verder. Hij boog verder dan ver naar voren. Hij boog zo verder nog dan ver naar voren dat hij niet verder nog dan verder naar voren kon buigen. Het leek alsof de tijd maar heel langzaam vooruit ging, alsof de tijd vertraagde en daarmee de bewegingen van meester Korneel ook. Wij waren stiller nog dan stil terwijl meester Korneel met piek en al in een ontiegelijke vertraging van de ladder viel. Hij klampte zich vast aan alles wat hij vast kon pakken en stortte zo ter aarde, begeleid door een donderend geraas van brekende zilvergrijze kerstballen, knakkende dennennaalden en een zwiepzwoepende kerstboom. We durfden bijna niet te kijken naar de puinhoop die we voor ons zagen. Uit de puinhoop klonk wat steungekreun en niet veel later kwam meester Korneel gekkebekkentrekkend en trekkebenend tevoorschijn.
’Tsjonge jonge, wat een circusvoorstelling zeg’, mompelde hij terwijl hij wat dennennaalden uit zijn mond pulkte.
‘Dat kun je wel zeggen, meester’, zei Jarig.
‘De piek is in elk geval nog heel, meester’, zei Henke.
‘Tsjonge jonge, je hebt gelijk Henke. De piek is nog heel. Ik trouwens ook.’
Meester Korneel was opgelucht en maakte een diepe buiging.
Wij keken elkaar aan. Tes begon in haar handen te klappen. De rest deed mee en er volgde een staand applaus, wel drie minuten lang. Daarna liepen we met zijn allen, alsof we het hadden afgesproken, samen naar de kerstboom.
’Ga daar maar even zitten, meester’, zei Humphrey. Hij wees meester Korneel naar zijn eigen bureaustoel waarin meester zich liet vallen met de piek nog steeds tussen zijn vingers geklemd.
Jarig, Charlie en ik zetten de kerstboom overeind. Janka en Humphrey veegden de zilvergrijze scherven bij elkaar. Elle Mieke haalde uit de berging de enige echte super-de-luxte meester Korneel kerstdozen tevoorschijn. Onder luid en glorieus gejuich maakte ze de dozen open en liet de inhoud triomfantelijk zien. We gingen samen aan de slag om van de kerstboom een ‘echte meester Korneel kerstboom’ te maken. En het werd een serieuze hutseldefrutsel schaterlachopwekkende flonkerflinkerende boom. Het werd een kunstwerk zoals nog nooit een kerstboom een kunstwerk was geweest. Met oude en nog oudere kerstballen, met oranje engelenhaar dat bijna geel leek, met regenboogkleurige lampjes en met gebutste en gebatste voorwerpen die bijna niet te herkennen waren. Daar stonden we, tevreden met ons werk en trots op onze boom. En meester Korneel, hij glimlachte zijn oren nog verder van elkaar af, zo pretlachte hij.
’Zoals ik al zei’, zei hij. ‘Van sommige gewoontes moet je ongewoontes maken, of zoiets. Jongelui, mag ik tot slot de piek plaatsen?’
We keken elkaar aan en begonnen op onze beurt schaterlachend te glimlachen.
’Meester, begin daar maar niet weer aan’, zei Jarig en meester knikte.
De rest van de middag hebben we niet veel gedaan. Meester Korneel al helemaal niet, die zat glimmend en fonkelend lachend een beetje genietend naar ons en onze boom te staren.


Jelte van der Kooi

vrijdag 7 december 2012

tsjingelbel


Tsjingelbel

Paul en Inge komen bij me bij staan. Inge is het paard en Paul de koetsier want Inge heeft een paardenteugel om en Paul laat haar de goede kant oplopen. Het is zo’n kerstige dag met een zon die de ogen doet prikken, met een strakblauwe lucht. Het is zo’n dag waarop de kerstman in de lucht zijn witte strepen achter laat als hij met zijn span rendieren (Rudolf met zijn rode neus voorop) op weg is van Finland naar de rest van de wereld. De kerstman zit lekker in zijn slee en kijkt over het randje naar beneden. Hij heeft al lang geen hoogtevrees meer want hij weet dat zijn rendieren hem door het drukker wordende luchtverkeer loodsen. Rudolf en de andere rendieren genieten van de rust in de lucht, ze zweven over dorpen en steden, over wegen en landerijen, over rivieren en het platteland. Ik zie ze als ik net langs de zon kijk. Daar vliegen ze, op weg naar de kerstsfeer in de huizen, op weg naar kerstbomen en lichtjes, op weg naar….
‘Meester, goed hè?’, zegt Paul.
Ik schrik op uit mijn ‘ik zie ze vliegen’ gedachte en kijk naar Paul.
‘Goed hè?’, roept hij nog een keer.
‘Ja’, zeg ik zonder te weten wat hij zo goed vindt.
Paul beweegt de teugels op en neer en ik hoor opeens de bellen die aan de teugel vastzitten. In de zomer zijn het gewone belletjes, leuke klingelende tingeltangeltjes.
Maar nu, nu ik net de kerstman heb gezien die links van de zon door de lucht reed, zijn het opeens hele andere belletjes. Het zijn nu kerstbellen geworden. Mooie, heldere, kerstachtige klokjes.
Paul spoort Inge aan.
‘Hup paard’, zegt hij.
‘Ze is geen paard’, mompel ik.
‘Dat weet ik wel maar dat spelen we zo.’
‘Ik weet wel dat jij dat weet maar ik zou het leuk vinden als Inge vandaag een rendier is, een rendier van de kerstman.’
Paul kijkt mij aan en kijkt om het hoekje van het gezicht van Inge.
‘Is dat goed Inge. Is het goed dat je nu een rendier bent?’
Inge kijkt naar Paul en naar mij. Ik heb het idee dat ze niet helemaal weet wat een rendier is maar ze durft het op de één of andere manier niet te zeggen. Paul zit ook al in groep drie en Inge in groep één dus Paul en meester, zullen het wel weten.
Ze knikt, woordeloos.
‘Kom op rendier, we gaan er weer vandoor’, zegt Paul.
Rendier Inge en kerstman Paul gaan er tjingelbellend vandoor.
‘Tjingelbel, tsjingelbel, tsjingel all the way. Oh what fun it is to ride in a one horse open sleigh.’
Ik weet wat ik zing als ik naar binnen ga, als ik het rendier en zijn baasje huppelend de vrije ruimte zie opzoeken, op zoek naar kerst.

maandag 3 december 2012

omstekop


Omstekop

Het is vrijdagmorgen en de bel gaat zo. Een bel overigens die we niet hebben. Een simpel “we gaan naar binnen!” is meestal wel voldoende om de meute in beweging te krijgen en ze in de richting van het klaslokaal te laten vertrekken. Meestal, want soms zijn er nog kinderen die net even een spelletje af moeten maken, die net verstopt zaten en moeite hebben zichzelf zichtbaar te maken. Soms zijn er kinderen die de oren dicht hebben zitten en net doen of ze me niet helemaal gehoord hebben. Mariëtte en Jeanet niet, die gaan vanmorgen rustig naar binnen nadat ik “we gaan naar binnen!” heb gemompelroepen.
Net waren ze nog bezig om de wereld op de kop te bekijken. Mariëtte had op gymnastiek wat nieuws geleerd en dat wilde ze aan mij laten zien op het plein.
,,Meester, kijk eens wat ik kan”, zei ze enthousiast.
,,Nou, laat maar eens zien dan.”
Mariëtte ging naar de muur en maakte een handstand tegen de muur. Terwijl ze de handstand deed splitste ze haar benen en stond ze wijdbeens tegen de muur. Jeanet zette haar handen vlak bij die van Mariëtte en maakte een handstand waarbij haar voeten op de plek tegen de muur aan kwamen waar Mariëttes voeten niet stonden. Het is wat lastig uitleggen maar de twee dames stonden omgekeerd tegen de wereld aan te kijken in een handstand. De voeten naar boven, het (een heel klein beetje roder wordende) hoofd naar beneden gericht.
,,Ik ga weer terug hoor”, zei Jeanet.
,,Goed maar ik hou het nog wel hoor.”
Achtereenvolgens zetten Jeanet en Mariëtte zich af van de muur om weer op beide benen terecht te komen.
Hun in de war geraakte kleren werden weer gefatsoeneerd en helder en dapper keken ze naar mij.
,,Leuk om zo tegen de muur te staan?”, vraag ik
,,Ja, het voelt wel raar in je handen”, zei Mariëtte.
Bert stond er al een tijdje bij en zag met eigen ogen hoe de dames op de kop stonden. Hij keek afwisselend van mij naar de meiden en wist niet goed wat hij er aan had. Begrijpelijk, zeker als je in groep twee zit en de nog nooit zo hebt gestaan.
Ik voel dat Bert wat wil zeggen maar zijn mond blijft gesloten.
Met Bert loop ik naar binnen. Hij doet zijn jas uit en zijn sjaal af en wil naar de klas gaan. Jeanet is in de tussentijd naar de wc geweest en loopt langs ons.
Bert tikt me tegen mijn arm.
,,Meester, gek hè, ze stond omstekop.”
,,Ja Bert, ze stond omgekeerd. Zou ze nog wel wat hebben gezien denk je?”
,,Ik kon het niet zien of ze haar ogen ook open had.”
,,Ik ook niet Bert. Ik kon alleen maar zien dat ze omstekop stond.”
,,Ik ook”, zegt Bert voordat hij door de kleuterdeur de klas binnen gaat en zijn eigen stoel opzoekt.

zondag 25 november 2012

Ik zie je


Ik zie je.

Ik kom veel in klaslokalen.
Gewoon omdat dat onderdeel is van mijn werk als trainer en adviseur in het (basis)onderwijs.

Jarenlang stond ik voor de klas en mocht ik als directeur samen met ouders en kinderen kijken naar het onderwijs.

De kinderen in mijn bovenbouwgroepen kregen een koffer en in die koffer stopte elk kind wat hij belangrijk vond: een mooi gedicht, een project over water, een straatinterview, een som over procenten, een lied,...
Aan het eind van de basisschooltijd nam het kind dan zijn koffer op en stapte voor de laatste keer door de voordeur, de wijde wereld in.

Ik schreef een boek over mijn kijk op onderwijs (alles is taal in de schatrijke school), schreef columns
( http://leesrijk.blogspot.nl/2012/10/verbazen.html ) en artikelen.
Daarnaast dacht ik mee over onderwijsprojecten gericht op leesbevordering
( http://leesrijk.blogspot.nl/2012/05/bezoek-het-stoelenbos.html ) en handelde altijd vanuit gevoel.

Pas onlangs heeft dat gevoel een naam gekregen en is alles wat ik doe is terug te voeren op drie woorden:

IK ZIE JE.

Meer is het niet, maar ook niet minder.
De komende tijd neem ik de tijd om uit te leggen wat ik ermee bedoel.

In de tussentijd schrijf ik zinnen die tussen de regels laten zien wat ik bedoel:
de leerkracht die het kind echt ziet.

Eenvoudige zinnen waar een wereld van kansen onder zit.
De kans om, samen met de ouder(s), te kijken naar het kind.

Zo nu en dan plaats ik mijn 'mijn juf...' zinnen.
Op twitter: https://twitter.com/JelteVanDerKooi ( volg de # #ikzieje )
Op facebook:  http://www.facebook.com/jelte.vanderkooi
Daar reageren mag, maar kan ook door me een mailtje te sturen: ziener@online.nl


:-) Jelte









vrijdag 23 november 2012

kees stip dictee 2012


de onderhandeling

De afgelopen weken was een schare hotemetoten te aanschouwen in en rond het lommerrijk gelegen middeleeuwse  klooster van Ter Apel. Wat opviel was hun sacrosancte houding waarbij ze leken op de goedheiligman die afgelopen zaterdag in Roermond arriveerde.

De regeringspartners delibereerden in extatische sfeer. Hier werd niet gesproken over het alcoholpromillage van Zuid-Afrikaanse wijn. Het ging over nivellering, over rigoureuze maatregelen en exorbitant hoge vergoedingen.

Het overleg ging over belastingschijven voor de puissant rijken die, zonder recalcitrant gedrag te vertonen, konden instemmen met het nieuwe belastingstelsel.

De oppositie zou later spreken van een gedrocht, een ideologische draak met 7 koppen waarbij ze de 2 à 3 A4’tjes waarop de regeringsverklaring stond zouden willen gebruiken als wc-papier. Dat was onmogelijk aangezien de maatregelen op een USB-stick werden aangeleverd.

De plannen die hier tijdens het palaveren werden bekokstoofd waren beïnvloed door de hallucinerende werking van kruiden. Met name fenegriek, basilicum, lievevrouwebedstro en cichorei waren verwerkt in de copieuze maaltijden van het goed geoutilleerde  conferentieoord.
Of, zoals een van de deelnemers het verwoorde: “Het was alsof de indigestie in mijn 'donkere kamer van Damokles' leidde tot peristaltische bewegingen van mijn slokdarm.”
Hij grinnikte erbij als een jeremiërende landbouwer met cariës .

De bewindslieden gingen pragmatisch te werk. Het was desalniettemin een tantaluskwelling, een odyssee, waarbij ze meermalen werden geïnterrumpeerd. Burleske narren liepen rond terwijl ze goochelden met tabletten vol hiëroglyfen. Ook lispelden rabiaat ogende ridders, gehuld in maliënkolders, over bedragen die gemaximeerd moesten worden.

Electorale strategieën gingen over tafel  terwijl onder de tafel door schildknapen werd gebingood.
De status quo in de onderhandelingen werd abusievelijk doorbroken door een fysieke interruptie van de voorzitter die enige authenticiteit niet kon worden ontzegd. Later bleek dat hij een latrelatie had met de manipulerende secretaris.
Samen dansten ze de quadrille waarbij de melodieën leken op de artilleriebeschietingen die ze later constant zouden horen in de Tweede Kamer.
Lethargisch werd aan het eind van de sessies het document geparafeerd  en daalde de rust weer in het mooie Westerwolde. 

donderdag 22 november 2012

Sinterklaas op school


De intocht

Meester Korneel beleeft veel en veel te veel.
’Leuk bedacht, meester!’, zei Yorinde.
’Wat is leuk bedacht, en door wie?’, vroeg meester een beetje verdwaasd.
’Nou, gewoon. De manier waarop Sinterklaas net op school kwam. Dat heb jij toch geregeld?’
Meester stond wat te draaien en wreef over zijn kin.
’Ik?’, vroeg hij.‘Ik? Eeeeh ja… hmmmpfff… tja, ik zat inderdaad in de sinterklaas commissie. Sterker nog, ik was in mijn eentje de Sinterklaascommissie. Ja, leuk hè?’.
’Helemaal te gek meester’, zei Henke, ‘dat er vanmorgen opeens een bushalte bij school stond. En dat de bus deze keer zo maar bij school stopte om Sinterklaas uit te laten stappen.’
’Grappig ook om met hem af te spreken dat hij net moest doen of hij struikelend de bus uit zou komen vallen’, lachte Charlie.
’Ja, grappig’, zei meester flauwtjes.
’Wel erg toevallig dat er net ook een rolstoel klaar stond waar Sinterklaas toen in moest gaan zitten omdat zijn enkel zogenaamd verzwikt was’, zei ik.
’Ja, erg toevallig. Ik dacht toch werkelijk…’, mompelde meester nog even verder terwijl hij nog een keer aan zijn kin wreef.
’Ook leuk dat die zwarte pieten van de andere kant op een fiets aan kwamen fietsen. Net of ze de bus hadden gemist, meester. Hoe bedenk je dat?’, vroeg Humphrey.
’Ja, hoe kom je er op?’, vroeg meester. ‘Hoe kom je er weer af?’, vroeg hij daarna.
‘Wat ben je afwezig meester!’, zei Yorinde. ‘Wij vonden het leuk en we geven je eigenlijk complimentjes maar je straalt helemaal niet zoals je anders kunt stralen als je een complimentje krijgt.’
’Ja, en zo vaak krijg je heus niet een compliment van ons’, zei Charlie guitig.
’Ik eeehhh… ja… hhhmmmpppfff… eeehhh… hoe zit het ook al weer?’, mompelde meester.
’Kijk dus… weet je, ik hhhmmm ja, ik zit inderdaad in de sinterklaascommissie. Ik mag dit jaar alles weer regelen maar Sinterklaas heeft volgens mij zelf dingen geregeld die ik niet geregeld heb. Hij heeft geluisterd naar mij maar hij heeft het niet gehoord. Of hij heeft mij gehoord maar niet begrepen. Of hij heeft begrepen maar niet gedaan wat we hadden afgesproken. Of hij heeft eeehhh… gedaan wat oude wijze mannen wel vaker doen…’, zei meester raadselachtig.
’Wat doen oude mannen wel vaker, meester?’, vroeg ik.
’Nou, gewoon, die doen wat ze zelf het beste lijkt. Ze luisteren wel maar hebben ondertussen hun eigen plan. Ze overleggen wel maar ze doen daarna niets met wat er is overlegd. Dat doen oude mannen wel vaker. Die ervaring heb ik tenminste met directeur Zwarfdreumer. En nu dus ook met die wijze oude man die zo één keer per jaar uit Spanje komt met een gestoomde boot vol pakjes en wat hulpen die voor hem het dak op gaan.’
Meester zuchtte.
’Begrijp ik goed, meester’, zei Gjalt, ‘dat Sinterklaas op een andere manier op school is gekomen dan jij met hem had afgesproken?’
’Tja… dat begrijp je goed’, zuchtte meester Korneel een oerdiepe zucht.
’Een Sinterklaas met zijn eigen idee! Leuk toch?’, zei Gjalt. ‘Dan kun je er voor zorgen dat hij volgend jaar jouw idee uitvoert. Hoef je ook niets nieuws te bedenken.’
Meester knikte eerst met zijn hoofd, daarna schudde hij zijn hoofd.
’Volgend jaar zit ik niet in de Sinterklaascommissie’, zuchtte hij een oerknaldiepe zucht die van lichtjaren ver leek te komen.
’Maar wat had jij dan bedacht en overlegd, meester?’, vroeg Yorinde. ‘Dat kun je nu toch wel vertellen.’
’Tja… dat is denk ik wel goed. Nou, vooruit dan maar. Ik had met Sinterklaas afgesproken dat hij op een trike zou komen. De trike van de vader van Majorie. Die trike hebben jullie allemaal wel eens gezien, toch?’
Meester keek om zich heen en zag allemaal knikkende hoofden. Iedereen knikte, behalve Majorie. Ik zag het maar meester zag het niet.
’Die driewielende motorfiets dus. Daar zou Sinterklaas mee komen. Hij zou achterop de trike zitten, achter Majories vader. Ze zouden het schoolplein op komen scheuren, dan een rondje rijden en slippend vlak voor directeur Zwarfdreumer tot stilstand komen. Zo zou het gaan. Hij zou ook later dan half negen komen want we hadden afgesproken dat hij net zou doen of hij zich zou hebben verslapen.’
’Leuk bedacht, meester. Dan zouden de kinderen dus in spanning zitten of hij wel zou komen’, zei Gjalt.
’Yep, zo zou het gaan. Hij zou pas tegen kwart voor negen komen en directeur Zwarfdreumer en de anderen zouden wat zenuwachtig heen en weer lopen en mij vragend aan zouden zitten kijken. Ik zou dan natuurlijk net hebben gedaan dat ik van niets wist en dat ik niet wist waar hij bleef. Ik eeehhh… tjs… dusss… hhhmmm… ik zou dan om ongeveer tien over half negen zeggen dat eeehhh… ik niets had geregeld omdat ik dan zogenaamd zou hebben gedacht dat directeur Zwarfdreumer aan de beurt zou zijn geweest om te overleggen met Sinterklaas. Zoiets dus. Maar in plaats daarvan kwam Sinterklaas zo maar met de bus, valt struikelend van de laatste tree en wordt met een rolstoel naar binnen gereden. Hhhmmmpppfff… dusss…’
’Dat is niet leuk, meester’, zei Humphrey. ‘Maar stiekem toch wel een beetje. Sinterklaas die dus wat anders doet dan jij had afgesproken… ha!’
’Was het trouwens wel dezelfde Sinterklaas als vorig jaar, meester?’, vroeg Elle Mieke. Ze keek, terwijl ze de vraag stelde, naar Janke.
’Volgens mij niet’, zei Janke.
’Hoezo?’, vroeg meester.
’Nou, hij had een bril. Onze Sinterklaas had toch nooit een bril?’, vroeg ze.
’Misschien is hij kippig geworden’, zei meester.
’Daarom zag hij de onderste tree van de bus ook niet, natuurlijk’, lachte Henke.
We keken elkaar wat aan.
’Het leek wel of Sinterklaas ook wat minder groot was dan anders’, zei Jarig.
’Hoe ouder, hoe kleiner’, zei Gjalt droog.
We keken elkaar wat aan.
’Eeehhh, meester?’, vroeg Okki opeens.
We keken haar wat aan.
’Mijn moeder is toch zwarte piet?’, vroeg ze stilletjes.
’Ja, lijkt me wel. Wat zou ons Sinterklaasfeest zijn zonder jouw moeder als zwarte piet’, lachte meester eventjes.
’Nou eeehhh… mijn moeder is hier niet in school. Die fietsende zwarte pieten… mijn moeder was daar niet bij hoor.’
We keken elkaar wat aan.
Alsof het raadsel nog niet groot genoeg was deed Majorie ook nog een chocoladeduit in het zakje.
’Meester, mijn vader heeft echt zijn trike wel gepoetst en klaargezet vanmorgen hoor!’, zei ze kalm.
Meester keek haar verbaasd en verdwaasd aan. Hij wreef nog een keer over zijn kin en keek nog een keer, nog verbaasder en verdwaasder naar Majorie.
’Hoe lang bedenkt een leerkracht altijd die intocht, meester?’, vroeg Gjalt. ‘Ik bedoel, hoeveel jaar zit je normaal gesproken in die commissie?’
’Drie’, zei meester kort.
’Als ik me goed herinner, meester, dan had je het al drie jaar georganiseerd. Drie jaar terug met die auto-ambulance, twee jaar terug met die helikopter die niet kon landen en vorig jaar dat Sinterklaas in school in slaap was gevallen… Je hoefde het dit jaar volgens mij helemaal dus niet te organiseren’, zei Gjalt.
Meester Korneel draaide zich om en keek verschrikt naar de klok. Tien voor negen. Tegelijkertijd knetterde het diepe geluid van een pruttelende motor voor school langs. We hoorden de motor vaart minderen en wisten allemaal wat het betekende.
’Mijn vader’, fluisterde Majorie. ‘Op onze trike.’
Meester sloeg zich tegen zijn voorhoofd.
’Nee hè, heb ik weer’, riep hij. Meester Korneel rende het lokaal uit om te redden wat er te redden viel. We renden allemaal achter hem aan om te kijken wat hij zou doen om te redden wat er te redden viel. We bleven in de gang allemaal stokstijfstil staan.
Daar stond meester Korneel, naast directeur Zwarfdreumer. Daar stonden vier zwarte pieten elkaar een beetje bedremmeld aan te kijken. En daar stonden twee Sinterklazen. De busSinterklaas en de trikeSinterklaas. Ze schudden elkaar hartelijk de hand en begonnen opeens te lachen met bulderende Sinterklaaslachen. Mevrouw Krankheimer, de schoolschoonmaakster die op Sinterklaasdag ook altijd aanwezig is om iedereen chocolademelk te geven, rende van lokaal naar lokaal en zei tegen de juffen en de meesters dat ze de kinderen absoluut in de klas moesten houden. Ook wij werden ons eigen lokaal weer ingedreven door mevrouw Krankheimer.
Vijf minuten later kwam meester Korneel weer binnen.
’Directeur Zwarfdreumer was dit jaar de Sinterklaascommissie’, mompelde meester.
’Hij had een andere Sinterklaas gevonden omdat hij dacht dat die van mij niet meer kon… dusss…’
’En nu, meester?’, vroeg Henke.
’Twee Sinterklazen. Ze gaan om en om een klas in, met vier zwarte pieten… dusss…’
’Lachen, meester’, zei Okki bevelend. ‘Dit is pas humor!’
’Hmmm… je kon wel eens heel erg gelijk hebben… heb ik weer…’
Meester lachte wat zuinigjes.
’Gaan we nu onze cadeautjes uitpakken, meester?’, vroeg Henke. ‘Ik heb erg mijn best gedaan op mijn gedicht en de surprise.’
’Gedicht?’, schrok meester Korneel. ‘Surprise?’, zei hij daarna nog meer verschrikt.
We keken hem teleurgesteld aan. Toen begon hij breeduit te lachen.
’Grapje’, zei hij. ‘Laten we maar snel beginnen. Dit is toch al een dag vol surprises’


zaterdag 17 november 2012

1051 woorden


Ik kijk naar de boom die net de schuur heeft vernield.
De littekens op de plekken waar takken hebben gezeten grijnzen. Ze kijken vol minachting op me neer omdat ze me terecht verantwoordelijk houden. De schuur is gespleten. De ziel die er in huisde is weggevlogen. De bijl komt tot rust in mijn natrillende handen. Het roestige staal wil me wat zeggen maar ik versta het niet. Misschien is het gelukkig omdat het nog een maal is gebruikt waar het dat niet meer had verwacht. Misschien kan hij nu sterven, de bijl, of denk ik dat van me zelf. De schuur kreunt. Wanneer ik tussen de spleetjes van mijn telkens dichtvallende oogleden kijk zie ik scherven glas in de sponning zitten. Ik weet wat er achter te vinden is in de ruimte die tot voor een uur geleden een ruimte was maar nu een onderdeel van de hemel is. Ik zou vuur moeten maken en de schuur er in laten verdwijnen maar mijn lijf heeft de kracht niet om een lucifer af te strijken.
Ik wil slapen zonder dromen. Maar meer nog dan dat is er nog dat andere. Ik wil mijn lichaam terug. Ik wil het gevoel terugkrijgen dat ik meer ben dan dit vermaledijde lijf, dit benige lijk dat niet de moed heeft om dood te gaan omdat de dood te makkelijk is en een overwinning zou zijn voor Ben. Of God. Of Hitler.
De planken van de schuur zuchten en vallen me bij voordat ze onder het gewicht van de boom de Bens beeldjes van hun zorgvuldig gekozen plek stoten.
De grillige littekens raken de beelden die Ben maakte uit de takken van de bomen. Zo zijn ze weer bij elkaar. Deze cirkel is rond waar die van mij gebroken is. Ik moet mijn lichaam terug omdat nooit iemand dichtbij me zag en voelde dat mijn lichaam meer is dan een lijf. Niemand behalve Rachel of Lea, of misschien Anne.

                                                                              *
De lucht om me voelt er normaal gesproken niets van wanneer ik juich. En als ik al juich dan zie je niet meer dan dat ik mijn verschrompelde blauwgeaderde handen tot vuisten balen mijn mondhoeken licht omhoog beweeg. Het is nu zesendertig dagen geleden dat ik Ben vond. Toen heb ik mijn handen op een manier omhoog gegooid die past bij de algemeen geldende opvattingen omtrent juichen. Ik heb de lucht uit mijn longen geperst waarbij ik het idee had dat de lucht een dieprode kleur had. Ik was licht in mijn hoofd doordat een langvergeten hormoon mijn hersenen raakte. Het rood uit mijn longen vond buiten het huis een weg. Ik heb met mijn juichende handen de zonnestralen die ik kon pakken vastgegrepen. In ruil daarvoor heb ik de wolken die overdreven verder geblazen met elke rode schreeuw. Ik stond buiten terwijl Ben binnen lag in het huis dat zich nu maar even over hem mocht ontfermen. Ik had andere dingen te doen. Maar het eerste dat ik deed was schreeuwen, net zo lang tot ik geen zonnestralen meer vast kon pakken en de blauwe lucht die ik in mijn longen wilde binnenlaten zwart was. De wolken dreven verder en namen mijn stem mee. Ik heb niet weer gesproken dan het moment dat zijn as was afgekoeld.

                                                                              *

Het is natuurlijk onmogelijk om een stem uit te tekenen. Toch heb ik de tijd voor de verassing van Ben gebruikt om een poging te doen zijn stem te tekenen. Er kwam niets bruikbaars uit mijn vingers. Die hadden het te druk met juichen en mijn lippen ondertussen lieten niet toe dat er geluid over kwam. De weinige mensen die ik tegen kwam dachten dat ik rouwde en ik liet ze in die waan. Ondertussen vierde ik het feest dat ik veel eerder had moeten organiseren. Ze dachten dat mijn lippen gesloten waren vanwege de woorden die ik nooit meer zou horen, de handen die ik nooit meer zou voelen, de gesprekken die nooit meer op gang zouden komen en de adem die ik nooit meer zou ruiken. De werkelijkheid stond ver af van hun waarheden. Mijn lippen waren dicht omdat ik geen woorden wilde zeggen zolang zijn lichaam nog een lijk was. Ik zweeg zoals ik feitelijk altijd had gezwegen als hij in de buurt was en de ruimte om me en in me vulde. Het leek me ongepast om de ruimte om hem heen te vullen met de dode betekenisloze woorden waar hij nu toch niet naar zou luisteren. Hij had nooit geluisterd. Hij praatte alleen maar met vooral zijn handen die me altijd en overal raakten. Hij speelde piano op mijn huid maar de melodie klopte niet.

                                                                              *
De lucht in de keuken was anders. Het was ook vooral niet de geur die er was maar meer de lucht die er niet hing. Het raam stond open en ik kon zien waar hij gestaan had terwijl hij zijn laatste sigaret had gerookt. De peuk lag op de rand van de wasbak en het water waarmee hij zijn verslaving had gedoofd stroomde nog. Ik kon in gedachten ook zien hoe hij had gestaan maar dat beeld vervaagde snel doordat ik in beslag werd genomen door de manier waarop hij lag. De keukenvloer was zwart wit geblokt. Ben lag diagonaal over de vierkanten die hij zelf had gelegd op een van de spaarzame momenten dat ik er niet was. Ik heb hem laten liggen en wilde hem niet aanraken. Er was niet veel ruimte om hem heen maar ik ben op de grond gaan zitten. Met mijn vingers probeerde ik met gesloten ogen vast te stellen of de grenzen tussen de verschillende blokken voelbaar waren. Het was niet zo. Ik raakte het vinyl aan in de stellige wetenschap dat het de enige keer ooit was dat ik het zou aanraken. In mijn hoofd kwam het beeld van een piano in me boven drijven. Ik had de piano eerder gezien, lang geleden, en wist dat de tranen die ik voelde op de zwart witte toetsen van de keukenvloer zouden komen. Ik zag samen met de piano ook de viool van mijn vader. Ik hoorde de klanken, ik rook de geur van zijn huid. En juist die geur vulde de ruimte om Ben. De geur van dood, de geur van mijn vader, levend, en toch zo dood voor mij.

dinsdag 30 oktober 2012

verbazen



Het is nog koud om twintig over acht als ik naar voetballende jongens en touwtje springende meisjes kijk. Rolbevestigend, dat zeker. Toch zijn er zeker vijf meisjes die op voetballen zitten maar ze doen ’s morgens niet mee. Op Annemiek na maar die is er nog niet. Gejuich van een paar jongens doet me opkijken. De bal is onder de duikelstangen door geschoten: doelpunt. Professioneel rent Dolf terug naar zijn eigen doel om de felicitaties van zijn ploeggenoten in ontvangst te nemen. (Hij wijst nog net niet met zijn duimen naar de achterkant van zijn jas, naar de plek waar zijn naam zou staan als hij een profvoetballer zou zijn.)
Joke komt weer eens bij me. Ze mag graag even kletsen, ze mag graag even laten zien wat ze kan en wat ze heeft geleerd. Het is mooi om kinderen zoals Joke om je heen te hebben: nieuwsgierig, tevreden en bovenal verbaasd over alles wat er zich in hun wereld afspeelt.
‘Meester, kijk eens.’
Joke opent haar mond.
‘Hé, je hebt er weer een tand uit’, raad ik.
‘Neeeeeh, kijk eens.’
Ik kijk nog een keer.
‘Je hebt er twee tanden uit’, raad ik verder.
‘Neeeeeeeeeh, kijk eens.’
‘Heb je lippenstift op?’, vraag ik wanhopig.
‘Neeeeeeh. Kijk dan naar die rook. Ik ben een schoorsteen.’
Nu zie ik het. Nu begrijp ik wat ze wil laten zien, wat ze bedoelt.
‘Oh ja, nu zie ik het. Goed zeg.’
Joke draait zich om en blaast warme lucht uit haar mond. De lucht condenseert in de kou en ze lijkt op een rokende schoorsteen. Maar Joke is helemaal niet geïnteresseerd in hoe het kan dat de adem uit haar mond opeens te zien is. Ze wil geen verklaring hebben, ze wil alleen laten zien dat ze iets nieuws heeft geleerd, dat ze iets nieuws heeft gezien, iets nieuws heeft ontdekt. Het is twintig over acht en Joke hoeft eigenlijk al niet meer naar school, ze heeft voor vandaag genoeg geleerd. Alles wat ze vandaag doet en aangeleerd krijgt is overbodig. Ze leert vandaag nooit zoveel van mij als ze van zichzelf heeft geleerd. Want daar begint leren: verwonderd naar de wereld kijken en proberen die wereld te begrijpen, proberen die wereld een plek te geven in je eigen wereld. Als je dat doet als je zes jaar bent dan leer je, dan word je iemand, dan ben je iemand.

woensdag 29 augustus 2012

de drakenproef


De drakenproef

‘Ik moet weg, pap. De draak wil dat ik direct kom.’
‘Draak? bedoel je je moeder?’, vraagt Gert.
Tijn kijkt met een scheef hoofd naar zijn vader. Die grijnst.
‘Nee, ik bedoel de draak die bij de ruïne woont. Je weet wel, die met de drie koppen. Ik denk dat hij weer een drakenproef moet doen.’
Nu is het Gerts beurt om Tijn met een scheef hoofd aan te kijken.
‘Ga jij maar weer naar je draak, Tijn. Doe hem de groeten van me.’
’Dat zal ik doen’, zegt Tijn.
Tijn gooit de achterdeur dicht als hij het huis uit rent.
’Tijn, alle kanonnen, smijt niet zo, zeg. Je lijkt wel een…’
Waar hij op lijkt hoort Tijn niet meer.
’Oeps. Dat was een beetje te hard, zoals gewoonlijk’, zegt Tijn.
Na een paar minuten komt Tijn aan op het veld achter de ruïne.
Daar staat zijn draak ongeduldig op hem te wachten.
‘Heb je de achterdeur weer dichtgegooid?’, vraagt drakenkop Gul.
‘En mocht je van Gert echt hier naar toe?’, mompelt drakenkop Lug.
‘En je hebt Gert zeker weer van ons vertelt zonder dat hij gelooft dat we bestaan?’, zegt drakenkop Ulg.
‘Ja, ja en ja’, zegt Tijn. Hij lacht er bij.
‘Mijn vader vraagt nooit verder. Hij denkt volgens mij dat ik fantaseer. Dat jullie niet echt zijn.’
‘Moet niet gekker worden’, zegt Gul. ‘Ik ben er toch. Ik ben echt.’
‘Dat weten we wel’, zeggen Lug en Ulg tegelijkertijd. 
‘Doe maar rustig, Gul. We moeten een drakenproef afleggen. En dat kunnen we niet zelf’, zegt Lug.
Gul mompelt onverstaanbare woorden. Dan spuugt hij  vuur de lucht in. Hij hoest van de rook die in zijn neusgaten komt. Dan kijkt hij naar Tijn.
‘We moeten iets doen wat we nog nooit hebben gedaan’, zegt hij.
‘Dus kunnen we het niet’, zucht Ulg.
‘We hebben jouw hulp nodig’, zegt Lug.
Tijn laat zich in het gras vallen.
‘Vertel maar’, zegt hij.

De drie drakenkoppen kijken elkaar aan.
‘We moeten vuur spugen’, zegt Ulg.
‘We moeten die paal raken’, vult Lug aan.
‘En we moeten met z’n drieën één spuw maken’, zegt Gul.
‘Is dat alles?’, vraagt Tijn.
Gul, Ulg en Lug kijken elkaar aan.
‘Jij hebt makkelijk praten’, zegt Gul.
‘Het is ons nog nooit gelukt’, zegt Ulg.
Lug zucht alleen maar.
‘Hebben jullie het dan wel eens geprobeerd?’, vraagt Tijn.
De drie draken schudden hun koppen.
‘Nee’, roepen ze tegelijk.
‘Laat maar eens zien dan wat jullie wel kunnen’, zegt Tijn.
Hij gaat staan.
‘Ik tel tot drie. Dan spugen jullie.’
De draken knikken.
´Eén, twee.´
De drie koppen kijken Tijn aan.
´Toe dan´, zegt Tijn.
´Hoezo dan. Je hebt nog geen drie gezegd’, zegt Gul.
‘Nee, natuurlijk niet. Ik zei toch dat ik tót drie zou tellen.’
De drakenkoppen kijken elkaar aan.
‘Nog een keer tellen’, zegt Ulg.
Nadat Tijn tot drie heeft geteld spugen de koppen vuur.
‘STOP’, schreeuwt Tijn.
Gul, Ulg en Lug schrikken. Ze stoppen. Een laatste restje rook verdwijnt uit hun neusgaten.
‘Kijk nou eens. Sakkerloot zeg, dit wordt lastig.’
De koppen hebben alledrie een andere kant op gespuugd. Ulg naar voren. Daarbij heeft hij een strook  gras verschroeid.
Gul naar links. Hij heeft een merel met vuur uit de lucht gespuugd. De vogel hipt van zijn ene been op het andere en schudt zijn kop. Dan fladdert hij op en vliegt verder.
Lug spuugde naar rechts. Een paar stenen van de ruïne zijn zwart geblakerd.
‘Zie je’, zegt Ulg. ‘We kunnen het niet.’
‘Jullie moeten het wel samen doen’, zegt Tijn.
‘Samen?’, vraagt Lug.
‘We doen altijd al alles samen. Moeten we ook nog samen spugen?’, moppert Ulg.
‘Het moet niet gekker worden.’, zegt Gul.
‘Als jullie voor de proef willen slagen dan moet het gewoon.’
De drie koppen kijken elkaar aan.
‘Nou, kom op. Kop op.’

Tijn loopt naar de ruïne. Hij plukt klimop. Daar vlecht hij een touw van. Dan gaat hij naar zijn draak.
‘Die dikke nekken van jullie moeten tegen elkaar aan. Dan knoop ik ze met deze klimop vast.’
Gehoorzaam bewegen Gul en Lug hun hals naar de hals van Ulg.
‘Neusgaten op de grond’, zegt Tijn.
De koppen gehoorzamen. Tijn maakt de nekken vast met klimop.
‘Doe je het wel voorzichtig?’, vraagt Ulg.
‘Doe je niet te strak?’, vraagt Lug.
‘En zo dat je het makkelijk weer los kunt maken?’, vraagt Gul.
Tijn reageert niet. Hij knikt alleen.
’Klaar’, zegt hij. ‘Neusgaten weer omhoog en als ik tot drie tel dan spugen jullie.’
‘Jullie nekken kriebelen’, zegt Ulg tegen de andere twee.
‘Het voelt gek. Het kriebelt.’, zegt Lug. ‘Voelt mijn nek ook zo raar?’
‘Ik vind dat het jeukt en kriebelt , zegt Gul.
‘Jullie zeuren’, zegt Tijn. ‘Vooruit. Eén, twee…’
De drie bekken gaan tegelijk open. Ze spugen vuur, dit keer alledrie naar voren. Vol verbazing kijken ze wat ze hebben gedaan.
‘Zien jullie wel dat het lukt’, zegt Tijn.
En jawel hoor. De paal die ze moesten raken is zwart verbrand.
‘Nu nog een keer’, zegt Tijn.
Hij laat de draken weer de neusgaten op de grond leggen. Dan maakt hij de klimop los en gebaart dat de koppen weer tegen elkaar moeten.
Net op het moment dat Tijn tot drie wil tellen ziet hij vanuit zijn ooghoeken iemand aankomen.


‘Lukt het’, klinkt de stem van Gert.
‘Wat moet er lukken?’, vraagt Tijn.
‘Nou, je ging toch naar je draak. Heb je hem al gevonden?’
Tijns mond zakt open van verbazing. Gert staat pal naast de draak maar doet net of hij hem niet ziet. Of Gert ziet hem echt niet.
‘Nee, hij was er niet’, zegt Tijn.
De drakenkoppen gniffelen. Ze blazen samen wat vuur de lucht in, vlak over het hoofd van Gert.
‘Warm hier zeg’, mompelt Gert. ‘Kom je straks naar huis? We gaan eten?’
Dan loopt Gert door zonder op antwoord te wachten.
Tijn lacht. Zijn drakenkoppen lachen mee.
‘Jullie hebben net samen vuur gemaakt. Zonder dat jullie het door hadden hebben jullie het over Gert gespuugd’, zegt Tijn.
‘Verguld nog aan toe, je hebt gelijk’, zegt Gul.
‘We zullen slagen voor de drakenproef’, zegt Ulg.
‘Laten we hem meteen maar doen’, zegt Lug.
De draak gaat staan. Ulg, Lug en Gul steken hun koppen bij elkaar.
‘Tel maar tot drie’, zegt Ulg.
Tijn telt tot en met twee waarna de drie koppen samen hun vuur spugen.
Ze raken de paal met gemak.
Terwijl ze nog wat naroken horen ze opeens een stem. Die komt bij de ruïne vandaan. De stem klinkt hol, alsof iemand door een buis praat.
’Dat hebben jullie goed gedaan, drakenkoppen. Jullie zijn geslaagd voor deze drakenproef. Zo zien jullie maar dat het lukt, áls je maar samenwerkt.’

Tijn steekt zijn hand op naar de drakenkoppen.
‘Slik hem aan’, zegt hij.
De drakenkoppen slikken elk met hun tong over Tijns handpalm.
´Dat hebben jullie goed gedaan´, zegt Tijn.
´Jij hebt het goed gedaan, Tijn´, zegt Ulg.
´Ja, jij hebt ons geholpen´, zegt Lug.
´Zonder jou was het niet gelukt´, zegt Gul.
Tijn glimlacht.
´Dan ga ik nu naar huis om te eten.´
De drakenkoppen knikken. Dan vliegt de draak geruisloos weg.
Tijn grinnikt. Hij huppelt naar huis. Ondertussen denkt hij na want het is net of hij de stem die hij net bij de ruïne hoorde kent.

Jelte van der Kooi 2012






maandag 20 augustus 2012

de stoel van Kind



Deze tekst staat op de facebook pagina van Jacqueline Zomers

Willem Kind

Geboren op 1 oktober 1947 te Rotterdam volgde zijn opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunst in die std en bij ILigio Signori te Parijs.

De Beeldtaal van Willem Kind kent een grote eigenheid en is daarmee zeer duidelijk herkenbaar. Tijdens het lassen van zijn werk voegt hij steeds meer van het zelfde materiaal toe. Daardoor lijkt zijn beeldopbouw sterk op boetseren met als resul
taat een krachtig en bovenal spannend werk. Hij speelt in zijn figuraties met extreem dunne beeldvormen. ze schijnen kwetsbaar, maar zijn dat niet. De spanning in zijn beelden, dit spelen met het materiaal en het ogenschijnlijke tarten van natuurwetten kenmerken zijn beeldtaal. Zijn beelden karakteriseren de mens in veelal herkenbare maar dikwijls zeer uitlopende situaties. Zijn werk blijft daarmee boeien en is zeer toegankelijk.

Willem Kind is onder andere bekend van De Kop van Borger, vorig jaar te gast in de tuin van Lubbelinkhof. Nu hebben wij de Koningsstoel van Willem Kind in de tuin, en je mag er naar kijken, het aanraken en er zelfs op zitten ... Tot ziens bij Lubbelinkhof

Ze vroeg via twitter of iemand een gedicht had over stoelen…
Ik heb er toen maar een paar geschreven, speciaal voor dit beeld, deze stoel, deze tuin…


1. avonddag

waar de zon schaduw zoekt
rust mijn traagheid verder uit
ik kijk met gesloten ogen
naar herinneringen aan vandaag

waar het gras woorden vindt
kalmt mijn bedachtzaamheid
ik voel met ontblote voeten
en weet dat ik leef, ik leef

waar door de lucht gedachten zweven
voelt mijn traagheid bedachtzaam
haal ik woorden uit de schaduw
mijmer ik de dag tot een avond.


2. in het gras bij de stoel van Kind

dans met me zonder woorden
zonder de woorden van vandaag
de woorden die onuitgesproken
tussen ons in blijven zweven

zing met me zonder woorden
zonder de woorden van morgen
de woorden die zich gaan vormen
tussen ongeschreven regels door

vrij met me zonder woorden
zonder de woorden van gisteren
de woorden die glimmend lachen
dolend rond jou en mij

leef met me zonder woorden
zonder de woorden van nu
de woorden die we lezen
jij bij mij en ik bij jou



3. onsje rust
ik heb een onsje rust gevonden
zonder dat ik heb gezocht
het lag op deze stoel
opgesloten in ragfijne druppels

ik heb een onsje rust gevonden
het water raakte me zacht
op het moment dat ik ging zitten
en mijn ogen zuchtend sloot

ik heb een onsje rust gevonden
hier in deze stoel, ga zitten,
sluit je ogen en voel dat de dauw
jou ook ragfijne rust zal brengen

ik heb een onsje rust gevonden


4. levensstoel

deze stoel loomt zich door de dag
weet van de baan van de zon
de gang van knipogende schaduw
van het groeien van het gras

deze stoel stilt zich door de dag
weet van het ritme van een etmaal
de ochtend middag avond nacht
van het tempo van de tijd

deze stoel traagt zich door het leven
weet van ieder die in hem zit
de verhalen, geheimen, liefdes
doorgegeven blijvende geschiedenissen

deze stoel traagt zich lomend door de stilte
weet van de baan van de zon
van het ritme van een etmaal
van mij, van jou, van het leven

Jelte van der Kooi
20 augustus 2012




woensdag 18 juli 2012

tour de France #TdF 18 juli 2012



Ik heb vandaag de etappe vertweet...
Of was ik het niet, maar Thomas Voeckler...
In het hoofd van een ander kruipen, niet mijn sterkste kant. Of toch wel?

#TdF 18 juli 2012

mijn longen schreeuwen
waar ik fluister
ze willen het zoet
uit de zuurstof halen
die als een deken
over de bergwand ligt
 #TdF #straks

vertraagt
de berg vertraagt
met lome pedaalaai
ga ik verbinding aan
met de berg
die vertraagt
vertraagt...

 #TdF #Aubisque

ik zucht gedachten
ze zweven weg
bestijgen de Aubisque
voor ik het doe
straks, na nu
vind ik mijn zuchten
en gedachten terug
 #TdF

het asfalt verkleefd
mijn voorwiel zwerft
vindt de goede plek
om te ronden
ik zie zonder kijken
ga sneller dan stilstaand
bergop

 #TdF

ik pak een stukje karton
knijp het met een wasknijper
om een spaak
van mijn achterwiel
laat herinneringen
bergop meefietsen
 #TdF

ik mag nog niet weg
mijn benen protesteren
blijf zitten
waar ik zit
gooi alleen mijn gedachten
alvast vooruit

tot over de bergtop
 #TdF

zeventienhonderdnegen
gewoon een getal
geeft de hoogte aan
van de molshoop
die mijn fiets gaat bedwingen
en ik mag mee
 #TdF #Aubisque

mijn stuur zwalkt
schreeuwt me vooruit
ik luister
met mijn oren dicht
nanananana, mompel i
ik wacht nog even
heb geduld
 #TdF

ik sluimer mijn gedachten/
weet van de weg die komt/
parkeer volgende week/
ben bezig met nu/
en de gedachten/
die telkens binnen komen
 #TdF

de aderen op mijn handen/
zijn de bergen/
die ik over moet/
zo ben ik/
mijn eigen bergen/
moet mezelf overwinnen/
om verder te komen
 #TdF

bloed doorruist mijn oor/ 
het is mijn zee/
ik neem hem mee/
de berg op/
verfris met zijn zout/
mijn gedachten/
als ik naar boven fiets
 #TdF


mijn pedalen dansen/
ze zwieren/
ik dans zwierend mee/
we glimlachen naar elkaar/
terwijl we elkaar/
in de ogen kijken
 #TdF


de bocht laat me hangen/
mijn voet ruikt het asfalt/
van nog meer dichtbij/ 

ik zet aan/
met de bocht/
volgend in mijn kielzog
 #TdF


ik Aubisque me naar boven/
handen in gebed om het stuur/
ik praat tegen ze, ze kletsen terug/
fluisterend om kracht te sparen
 #TdF


ik verberg me/ 
in mijn schaduw/ 
kom op, roep ik/ 
hij glimlacht/ 
mijn schaduw/ zet aan/ 
komt naast me/ waarop we/ 
samen verder rijden 
#TdF

ik doorklief de lucht/ 
ze schreeuwt de woorden/ 
die ooit zijn achtergelaten/ 
tijdens eerdere afdalingen/ 
ik neem ze in me op
 #TdF #Aubisque

slinger maar/ 
lach ik/ 
tegen de afdaling/ 
voor me/ 
slinger maar/ 
en ik/ 
ik slinger met je mee
 #TdF #Aubisque

ik kleur me/ 
over het grijze asfalt/ 
blijf binnen de lijntjes/ 
gebruik groen en blauw/ 
licht en donker/ 
ik kleur me/ 
naar beneden
 #TdF

mijn wielen schetsen/ 
laten strepen achter/ 
vrijwel onzichtbaar/ 
op het wegdek/ 
schrijven woorden/ 
vol moed/ 
vol overwinning/ 
op mezelf
 #TdF

ik laat mijn wielen lopen/ 
hou ze niet tegen/ 
ga maar, ga!/ 
neem me mee/ 
naar waar ik nooit was/ 
neem me mee/ 
dalwaarts/ 
en neem me mee
 #TdF

mijn voeten sturen/ 
niet mijn handen/ 
ze sturen mij/ 
en de weg/ 
die rollend/ 
onder me door schiet/
 #TdF #Aubisque

de lucht rondom me/ 
vult zich met geschiedenissen/ 
van eerdere rondes/ 
ik neem ze mee/ 
terwijl ik zelf doorleefde gedachten achterlaat
 #TdF

ik leg een weg aan/ 
sneller dan ik daal/ 
blaas asfalt voor mijn voorwiel/ 
achter me/ 
lost het op/ 
terwijl ik vlieg, vlieg
 #TdF

ik slinger me/ 
Tourmalettend/ 
naar boven/ 
mijn wielen slurpen/ 
het vocht/ 
uit het asfalt/ 
geven het me/ 
ik bedank/ 
verder slingerend
 #TdF

mijn stuur/ 
knijpt me/ 
in mijn arm/ 
droom je/ 
vraagt ze/ 
was het maar zo/ 
fluister ik
 #TdF #Tourmalet #klim

ik dans/ 
zwier/ 
aai mijn pedalen/ 
ze strelen terug/ 
ik dans/ 
leef/ 
voel/ 
vind/ 
de Tourmalet glimt/ 
toe maar/ 
zegt ze/ 
dans maar
 #TdF

ik kijk om/ 
zie mezelf/ 
in de bril/ van mijn volger/ 
ik kijk om/ 
krijg de grijns terug/ 
die ik even hiervoor/ 
naar de bril verzond
 #TdF

ik zucht/ 
maar hoor het niet/ 
ik hoor mezelf niet/ 
voel in mijn zuchten/ 
dat ik woordloos/ 
mezelf moed moet inspreken
 #TdF #Tourmalet

ik moed mijn wanhoop/ 
raas mijn kal/ 
sla mijn lurven/ 
grijp me bij mijn kladden/ 
ik pedaalaai mijn fiets/ 
op weg naar boven
 #TdF #Tourmalet

het asfalt grijnst/ 
ik grimas/ 
we hebben elkaar nodig/ 
zonder hem geen mij/ 
zonder mij geen hem/ 
we grijnslachen/ 
op weg naar de top
 #TdF

het asfalt opent/ 
ik dicht het/ 
met zoute druppen/ 
mijn achterwiel/ 
zwemt de berg op/ 
ik zwem mee/ 
badend in zout asfalt
 #TdF #Tourmalet

ga maar staan/ 
zegt mijn fiets/ 
toe maar/ 
kijk eens anders/ 
ontspan de spanning/ 
kijk waar je was/ 
zie waar je gaat...
 #TdF #Tourmalet

ik zou wel/ 
zo vlak onder de top/ 
het kartonnetje/ 
met een wasknijper/ 
aan mijn spaak knijpen/ 
dagdromend terug/ 
naar ver van hier
 #TdF

wanneer ik boven ben/ 
stap ik even af/ 
denk ik/ 
en anders/ 
blijf ik zitten/ 
denk ik/ 
het dal lokt/ 
met zijn zwaartekracht
 #TdF #Tourmalet

ik stap even af/ 
in gedachten/ 
even de stramheid/ 
uit mijn hoofd waaien/ 
frisheid binnen laten/
 #TdF #Tourmalet #afdalen

leeg, mijn hoofd/ 
toch vol met indrukken/ 
kleuren die zingen/ 
de flank van de Peyresourde/ 
neuriet met me mee/ 
als ik fietsdans
 #TdF

mijn stuur/ 
geeft me een hand/ 
ik grijp hem/ 
hou hem vast/ 
ik heb je nodig/ 
fluistert hij/ 
ik jou/ 
lispel ik terug
 #TdF #beklimming

ik licht mijn tred/ 
veder mijn gewicht/ 
omarm de zwaartekracht/ 
voel dat de top/ 
me aan een lijntje heeft/ 
me binnenhaalt/ 
juichend
 #TdF

ik zie de letters/ 
lees ze niet/ 
ze schuiven onder me door/ 
mijn naam/ 
ik voel mijn naam/ 
hij schreeuwt me verder/ 
duwt me soepel voort
 #TdF

stil en zwijgend/ 
proef ik de bergkleuren/ 
zinder ik de zon/ 
leef me leffend/ 
klim ik dansend/ 
dans ik zwevend
 #TdF #leven

het zal de pijn zijn/ 
het diepe ademhalen/ 
het voelen van de dag/ 
het intens beleven/ 
het zal het zijn zijn/ 
dat maakt dat ik ben
 #TdF

mijn fiets speert/ 
snijdt door de wind/ 
overvliegt het asfalt/ 
voelt de finish/ 
en ik/ 
ik speer snijdend/ 
voelend vliegend mee
 #TdF

ik luister/ 
hoor de handen/ 
ze spreken me toe/ 
waar ik mijn handen gooi/ 
de lucht in/ 
ik ben er/ 
nu
 #TdF #Voeckler