vrijdag 28 juni 2013

Meesterpiraat Geert: het complete boek

Vorige week dinsdag las ik onze zoon Tijn een verhaal voor uit het boek ‘piratenverhalen’ van Klaus-Peter Wolf. Hierin werd geopend met de vraag of er nog wel zeerovers zijn. Het antwoord kwam niet veel later. Meester Hannes was piraat.
Tijn keek me aan en zei:
‘Dan is meester Geert ook een piraat.’
Samen lachten we want ja, dat zou best wel eens kunnen.
Meester Geert is de directeur van de school van Tijn. Ruig in de baard, borstelige wenkbrauwen en imposant in het verschijnen.
We hebben het boek aan de kant gelegd en hebben gebrainstormd over waaraan we dat dan zouden kunnen zien.
De zaken die langskwamen schreef ik op en heb ik, elke dag sindsdien, verwerkt tot een verhaal. Voor Tijn en voor meester Geert.
Inmiddels zijn we 11 dagen verder en heb ik elf verhalen geschreven. Het zijn schetsen, niet echt goed nagekeken op continuïteit, op stijl en grammaticale poespas. Daar heb ik momenteel de tijd niet voor en de zin niet in. (wanneer je je geroepen voelt om er met een stofkam door te gaan: ga je gang).
Ik wilde om de dag een verhaal op mijn blog plaatsen maar vanavond dacht ik er anders over.
‘IK PLAATS GEWOON ALLE VERHALEN IN EEN KEER’, dacht ik.
En nu voeg ik de daad bij die gedachte.

Het verhaal:
Tijn denkt dat meester Geert een piraat is. Die gedachte deelt hij met Merel, een meisje uit zijn klas.
Tijn en Merel gaan op zoek naar bewijzen en die vinden ze ook.
Maar of meester Geert echt een piraat is of dat er in de school wat anders aan de hand is?

Zo! Na bovenstaande nieuwsgierigmakende cliffhanger laat ik je niet langer in spanning.

Veel plezier met het verhalenboek over Tijn, Merel en meester Geert. Of is het gewoon een boek, of een boek met verhalen? Hoe dan ook. Veel leesplezier!

Jelte van der Kooi


Meesterpiraat Geert

hoofdstuk 1. meester Geert is écht piraat.

‘Meester Geert is écht een piraat’, fluistert Tijn.
Merel schudt haar hoofd.
‘Echt niet. Hoe kom je daar bij?’, vraagt ze.
Merel kijkt verbaasd. Haar ogen zoeken op het gezicht van Tijn of ze iets ziet waardoor ze weet dat hij maar een grapje maakt.
Ze vindt niets. Tijn blijft heel serieus naar haar kijken.
Dan doet hij zijn hoofd schuin. Dat doet hij altijd als hij diep nadenkt.
Dan kijkt hij met zijn ogen naar de wolken.
‘Zit je weer in de wolken?’, vraagt Merel.
Tijn schudt zijn hoofd.
‘Een beetje’, zegt hij ernstig.
‘Maar hoe kom je daar dan bij, dat meester Geert een piraat is?’, vraagt Merel.
Tijn haalt een paar verfrommelde papiertjes uit zijn broekzak.
‘Kijk’, zegt hij terwijl hij de papiertjes glad probeert te strijken met zijn hand.
Merel komt vlak bij hem staan en kijkt mee. Ze ziet wat kriebels. Wanneer ze goed kijkt ziet ze dat het een woord is.
‘Wat staat daar nou?’, vraagt Merel.
‘Paperclips. Ik heb het overgeschreven van een doosje nadat ik aan juf had gevraagd hoe dat woord er uit ziet.’
 ‘Ja? Nou? En? Hoe kun je nu aan paperclip zien of iemand piraat is?’, vraagt Merel ongeduldig.
‘Meester Geert is gewoon meester Geert hoor.’
Tijn schudt zijn hoofd.
‘Heb je de vensterbank in zijn hok wel gezien?’
Tijn wacht niet op het antwoord van Merel.
‘Het staat vol met piratenspullen. Piraten poppetjes van plastic, een bord met allemaal scheepsknopen, een schip in een fles en…’
Tijn kijkt om zich heen alsof hij niet wil dat iemand anders dan Merel hem hoort.
‘… op die foto achter zijn bureau staat hij als piratenkapitein’, fluistert Tijn.
Merel begint te lachen.
‘Jij bent maf. Dat is gewoon een foto van de meester en juffendag. Iedereen was toen verkleed.’
‘Ja’, zegt Tijn zeker. ‘Als sprookjesfiguren. Juf Inge was sneeuwwitje, juf Anita was de boze heks van Hans en Grietje. Juf Janette was de geitenmoeder maar meester Geert was… piraat.’
Tijn laat even een stilte vallen.
Merel kijkt hem met gefronste wenkbrauwen aan.
‘En?’, vraagt ze.
Tijn legt de nadruk op elk woord dat hij uitspreekt.
‘Piraten komen niet voor in sprookjes. Hij was gewoon zichzelf.’
Merel kijkt hem verwonderd aan.
‘In Peter Pan is een piraat’, zegt ze maar ze is niet echt overtuigd van zichzelf.
‘Maar dat is geen echt sprookje’, zeggen Tijn en Merel tegelijk.
Daarna lachen ze naar elkaar. Dat doen ze altijd als ze op het zelfde moment hetzelfde zeggen.
‘Maar hoe zit het dan met die paperclips?’, vraagt Merel een beetje ongeduldig.
Tijn kijkt om zich heen of niemand hem ziet of hoort.
‘Hij buigt er haakjes van’, zegt hij. Dan kijkt hij naar Merel om te zien wat haar reactie is.
Merel pruilt haar lippen.
‘Haakjes?’, vraagt ze. Tijn ziet aan haar gezicht dat ze niet begrijpt wat hij bedoelt.
‘Echte piraten hebben een haak. In plaats van een hand.’
‘Niet álle piraten hoor’, zegt Merel.
Tijn schudt zijn hoofd.
‘En piraat Geert heeft ook geen haak. Anders was het helemaal duidelijk dat hij een echte piraat is. Maar hij vouwt wel paperclips in de vorm van een piratenhaak. Kijk maar eens op de vensterbank van zijn hok.’
‘Dat durf ik niet’, zegt Merel.
Tijn kijkt Merel aan.
‘Ik ook niet. En toch is het zo.’
Tijn en Merel zitten in de bouwhoek maar ze bouwen niets. Ze kletsen alleen maar, zoals zo vaak.
Opeens schiet Tijn recht over eind.
‘Ik weet wat’, roept hij. ‘Ik pak een paperclip van jufs tafel.’
Merel kijkt vreemd naar Tijn.
‘Dat mag niet joh’, zegt ze.
‘Ik ga toch even kijken’, zegt Tijn.
Hij staat op en loopt naar jufs tafel. Merel sjokt achter hem aan. Op jufs tafel ligt van alles. Tekeningen, plakband, een paar boeken en een schaar. Maar geen paperclip.
‘Kom nu maar’, zegt Merel en ze trekt Tijn aan zijn arm.
Tijn laat zich meetrekken maar als hij omkijkt ziet hij waar hij naar zoekt. Twee stukjes papier zitten met een paperclip aan elkaar vast. Tijn kijkt om zich heen en pakt de paperclip.
Wanneer hij zich omdraait kijkt hij in het vriendelijke gezicht van meester Geert.
‘Zo Tijn’, zegt hij. ‘Ik dacht, laat ik eens kijken wat jij aan het uitvreten bent. Doe je een beetje je best jongen?’
Tijn kijkt van meester Geert naar zijn hand waar de paperclip in zit.
‘Hier! Een paperclip’, zegt hij en geeft hem aan meester Geert.
‘Dat is een mooi exemplaar, Tijn. Nog helemaal gaaf. Dat hoort niet zo met paperclips. Die moet je verbuigen’, zegt meester Geert raadselachtig.
‘Hmmm. Hij is te klein om er een racefiets van te buigen.’
‘En te klein voor de Eiffeltoren’, zegt Tijn.
‘En ook te klein voor een schip’, zegt Merel.
‘Een piratenschip’, fluistert Tijn zo zacht dat alleen Merel het hoort.
Meester Geert buigt de paperclip open. Hij frommelt er wat mee. Zijn tong steekt uit zijn mond.
‘Zo’, zegt hij. ‘Weer een voor mijn verzameling.’
‘Wat heb je gemaakt meester?’, vraagt Merel.
‘Och, niets. Nou ja, bijna niets. Kijk maar.’
Merel en Tijn kijken naar meester Geerts grote hand. Daarin ligt de paperclip. In de vorm van een haak…
‘Het lijkt wel een haak van een piraat’, zegt Tijn.
‘Hmmm, nou je het zegt.’ Meester Geert krijgt een enorme grijns op zijn gezicht.
‘Dat heb je goed gezien, Tijn van der Kooi.’
‘Ben jij piraat geweest, meester Geert?’, vraagt Merel.
Meester Geert kijkt met grote ogen naar Merel en Tijn. Dan buldert hij van het lachen.
‘Ik? Hoe kom je er bij zeg… Nee hoor. Ik ben gewoon meester Geert. Heel gewoon.’
Dan knipoogt hij en loopt weg, de klas uit.
‘Wat hadden jullie voor gesprek met meester Geert?’, vraagt juf Janette.
‘Gewoon. Heel gewoon. Iets heeeeel geheims’, zegt Tijn.
Daarna pakt hij Merel bij de hand en lopen ze terug naar de bouwhoek.
‘Misschien heb je wel gelijk’, zegt Merel.
Tijn knikt.
‘Maar ik weet het nog niet zeker’, mompelt ze.
‘Ik wel’, zegt Tijn. ‘Maar we moeten wel op zoek naar meer bewijs.’
‘Goed’, zegt Merel en ze steekt haar hand op. Tijn geeft haar een high five.
‘Laten we goed om ons heen kijken’, zegt hij.
‘Dat doen we’, zegt Merel.
hoofdstuk 2. het kraaiennest.

‘Kijk, ik heb een nieuw woord’, zegt Tijn hijgend.
Hij is naar Merel gerend die net met haar moeder en twee zusjes het schoolplein op komt.
Merel geeft haar moeder een kus en gaat met Tijn mee naar de boom die op het schoolplein vlak bij het schuurtje.
‘Wat dan?’, vraagt Merel nieuwsgierig.
Tijn laat aan Merel het briefje zien.
‘Kraaiennest’, zegt hij.
‘Okay. Hoezo?’, vraagt Merel. ‘Wat heeft dat met meester Geert te maken. En met piraten?’
‘Meester Geert is een echte piraat. En piraten staan vaak in het kraaiennest. Dat is een uitkijkplek boven in de mast van het piratenschip’, legt Tijn uit.
‘En wat doet een piraat dan in zo’n kraaiennest. Wat een raar woord eigenlijk. Kraaiennest.’
‘Uitkijken naar andere schepen. Zodat ze die kunnen overvallen.’
Tijn trekt zijn wenkbrauwen op. Het is net of hij het voor zich ziet dat de piraten een ander schip enteren.
‘Hoe weet je dat allemaal?’, vraagt Merel.
‘Uit een boek. En omdat ik een jongen ben.’
‘Pfff, meisjes weten ook heus wel wat van piraten hoor’, zucht Merel. ‘Je moet niet denken dat je alles van piraten kent. Weet je ook hoe de keuken van een piratenschip heet?’, vraagt ze.
Tijn houdt zijn hoofd schuin en kijkt naar de wolken.
‘Een kombuis’, zegt hij dan.
Merel moet lachen.
‘Je hebt gelijk. Je weet alles over piraten. Maar je hoeft er niet zo over op te scheppen.’
Tijn is stil.
‘Maar hoe zit dat nou met dat nest?’, vraagt Merel. ‘Wat heeft dat met meester Geert te maken?’
‘Ik ben er achter gekomen dat meester Geert altijd piratenwoorden gebruikt’, zegt Tijn geheimzinnig en loopt in de richting van het grote schoolplein.  Merel loopt met hem mee.
‘Kijk, daar staat meester Geert. Moet je eens zien hoe hij er bij staat.’
‘Ik zie niets bijzonders’, zegt Merel.
‘Wel hoor. Hij staat met zijn handen in zijn zakken. Kijk maar eens naar Juf Clara en juf Inge. Die  huppelen tussen de kinderen door maar meester Geert lijkt wel een totempaal. Of zo’n levend standbeeld. Hij staat ook op zo’n beton ding. Alsof hij nog groter wil zijn. Alsof hij echt alles wil zien. Hij staat er maar en doet niets. Hij lijkt wel een piraat die in het kraaiennest op de uitkijk staat. Alsof hij op zoek is naar haaien of een goudkust.’
Merel zucht.
‘Je hebt veel te veel fantasie, Tijn van der Kooi. Je droomt.’
Tijns mond zakt open van verbazing.
‘Ik droom helemaal niet’, zegt hij. ‘Elke keer als hij in de klas komt gebruikt hij piratenwoorden.’
‘Welke dan?’, vraagt Merel uitdagend.
‘Hij noemde Wouter een keer een matroos. En de bezem noemde hij een dekzwabber.’
‘Oh ja, dat weet ik nog. En hij vroeg aan jou of je altijd in een kooi slaapt’, vulde Merel aan.
‘Zie je wel’, zegt Tijn. ‘Laten we naar meester Geert gaan om te horen of hij nog steeds piratentaal spreekt.’
‘Nee’, zegt Merel. ‘Dat mag volstrekt niet. We mogen niet van ons eigen schoolplein af.’
‘Heus wel . We moeten toch uitvinden of meester Geert een piraat is?’
Tijn wacht niet op Merel. Hij gaat door het hek en sMerelrt in de richting van meester Geert.
‘He, ukkie, je mag hier niet komen’, zegt Jeroen uit groep 7.
Tijn trekt zich er niets van aan. Maar hoe dichter hij in de buurt komt van meester Geert, hoe zenuwachtiger hij wordt.
‘Stel je voor dat je het fout hebt’, zegt Merel die achter hem aan sjokt.
Dan zijn ze bij meester Geert. Merel gaat aan zijn linkerkant staan, Tijn aan de rechterkant.
‘Zo dekzwabbers, wat zijn jullie ver uit koers’, zegt meester Geert met een barse stem.
Tijn kijkt om het hoekje van meester Geerts buik naar Merel. Hij steekt tegelijkertijd met Merel zijn duim omhoog.
‘Jullie plekje om te spelen is toch daar, bij die onderdeurtjes in het vooronder?’, zegt meester Geert er achteraan.
‘Hoor je nou wel’, fluistert Tijn tegen Merel.
Die grinnikt.
‘Meester Geert spreekt piraats’, fluistert Tijn.
‘Wat doe ik, jullie driedubbel overgehaalde zout waterhappers?’, vraagt meester Geert.
Hij beweegt er niet eens bij terwijl hij het zegt. Alleen zijn mond en zijn grote witte baard bewegen even. Zijn buik schudt een beetje.
‘Sta je op de uitkijk, meester?’, vraagt Merel.
‘Zeker. Dat is wel nodig met al die haaien in de buurt’, zegt meester Geert. Dan zucht hij.
‘Dan is dit een mooi kraaiennest’, zegt Tijn.
‘Kraaiennest?’, vraagt meester Geert. ‘Ik zie geen kraaiennest. Je zit maar wat te mompelen, dekzwabber. Dekselse wandklimmer. Nou vooruit, naar jullie eigen schoolplein. Anders laat ik jullie kielhalen.’
Merel en Tijn  doen net of ze schrikken.
‘Ay ay kapitein’, zeggen ze precies tegelijk.
Dan hollen ze snel en lachend weg naar hun eigen schoolplein.
‘Wat deden jullie daar?’, vraagt juf Janette.
‘Niets’, zeggen Merel en Tijn gelijk.
‘Alleen kijken of meester Geert een piraat is’, zegt Tijn.
Juf Janette kijkt verbaasd naar de twee.
‘Ach, jullie ook met die gekke verhaaltjes. Kom, we gaan naar binnen.’
Tijn pakt zijn briefje en een stukje potlood. Hij zet een streep onder het woord kraaiennest.
‘Zo’, mompelt hij. ‘Ik denk echt dat meester Geert een piraat is.’
Merel haalt haar schouders op.
‘Kan zijn’, mompelt ze. ‘Maar ik weet het nog niet zeker. Morgen verder.’
‘Morgen verder’, herhaalt Tijn. ‘Ik hoop dat we dan weer wat piraterij tegenkomen.’



hoofdstuk 3. het ooglapje

‘Wat doe je steeds?’, vraagt Merel aan Tijn. ‘Het lijkt wel of je ogen niet stilstaan.’
Tijn kijkt niet naar Merel. Het lijkt of hij een spelletje met zijn ogen speelt.
Hij opent en sluit zijn rechteroog. Daarna knippert zijn linkeroog. Dan knijpt hij zijn beide ogen heel stijf dicht. Wanneer hij ze opent lacht hij naar Merel.
‘Ik heb wat bedacht. Ik weet zeker dat meester Geert een echte piraat is.’
‘Wat heb je bedacht dan?’, vraagt Merel.
‘Meester Geert knippert heel vaak met zijn ogen’, zegt Tijn.
‘Ja. Maar dan ben je toch nog geen piraat.’
Tijn knipoogt naar Merel.
‘Ja hoor. Meester Geert wel. Kom maar eens mee.’
Merel kijkt om zich heen.
‘We gaan toch geen avontuur beleven hè? Dat is echt veel te spannend.’
Tijn schudt zijn hoofd.
‘Ik ben toch bij je?’
Tijn sluipt naar de tafel van juf Janette.
‘We brengen even je koffie kopje naar het keukentje hoor’, zegt Tijn tegen juf Janette. Ze is bezig met een paar andere kinderen en knikt dat het goed is.
Tijn loopt de klas uit met Merel achter zich aan. Door de gang naar de klapdeuren.
‘Die klapdeuren piepen altijd’, fluistert Merel.
‘Dat weet ik. We maken ons heel dun’, zegt Tijn.
Tijn duwt de rechter klapdeur een heel klein stukje open. Het knarst een beetje maar het piept niet.
Merel heeft haar handen tegen haar oren gedaan om het niet te horen. Zo gaat ze achter Tijn door de klapdeuren.
Nu staan ze in de hal van de grote kinderen. Juf Clara loopt ze tegemoet.
‘Ha die Tijn en Merel. Jullie zijn ver van huis’, grapt ze.
‘Ja’, zegt Merel, ‘We beleven een spannend avontuur.’
‘Dat is mooi. Kan ik jullie daarbij helpen?’, vraagt juf Clara.
Tijn en Merel schudden hun hoofd en sluipen verder. Juf Clara glimlacht en loopt een lokaal in.
‘Waar gaan we naar toe?’, vraagt Merel.
‘Geen idee’, fluistert Tijn.
Merel gaat voor Tijn staan.
‘Hoezo heb je geen idee. Hoe kun je nou een avontuur beleven als je niet weet wat je gaat doen?’
‘Grapje’, grinnikt Tijn. ‘We gaan gewoon naar het hok van meester Geert. We gaan op zoek.’
Merel blijft voor Tijn staan en wijst met een vinger naar hem.
‘Als je zo stom doet dan ga ik terug hoor. WAT zoeken we dan? Dat wil ik heus wel weten.’
Tijn kijkt naar de wolken. Hij denkt na, dat kan Merel wel heel goed zien.
‘We gaan op zoek naar een ooglapje’, zegt Tijn dan.
‘Nou, mooi niet hoor. Ik ga niet op zoek naar een ooglapje. Wat is het eigenlijk precies?’
‘Gewoon, een lapje dat piraten voor hun oog doen omdat ze maar een oog hebben.’
‘Niet alle piraten hebben één oog hoor’, zegt Merel.
‘Nee, sommige hebben wel eens geen enkel oog. Dan hebben ze twee ooglapjes’, zegt Tijn.
Merel schudt haar hoofd.
‘Dan ben je geen piraat. Dan ben je blind. Dan heb je heus geen ooglapjes nodig.’
Tijn is stil.
‘Meester Geert knipoogt altijd. Vooral als hij buiten is. Dan tuurt hij zo. Net alsof hij een eiland probeert te zien bij de horizon. Daarom heeft hij vast een ooglapje. Want dan kan hij het beter zien.’
‘Ik snap er niets van’, zegt Merel.
‘Ik wel’, zegt Tijn. ‘Als we het ooglapje vinden dan weten we zeker dat meester Geert een echte piraat is.’
Merel denkt na en doet een stap opzij. Samen sMerelren ze verder naar het hok van meester Geert. Merel kijkt door het ruitje naast de deur van het hok.
‘Hij is er niet’, zegt ze tegen Tijn. ‘Durf jij?’
‘Tuurlijk’, zegt Tijn. ‘Een beetje tenminste.’
Merel opent de deur. In de deuropening blijven ze staan en kijken rond. Ze zien de piratenspullen op de vensterbank, het scheepje in de fles en de plank met scheepsknopen.
‘Ik zie geen ooglapje’, zegt Merel. ‘Laten we het kopje op het aanrecht zetten en weer terug gaan naar de klas.’
Tijn zegt niets. Hij heeft zijn hoofd schuin en denkt na.
‘Ik ben hier wel eens eerder geweest. Wacht even. Ik weet dat er achter de deur een kapstok is. Misschien…’
Tijn loopt het hok van meester Geert binnen en kijkt om het hoekje van de deur.
‘Aha’, roep hij.
‘Wat zie je?’, vraagt Merel. Ze is zo nieuwsgierig dat ze ook het hok helemaal binnen gaat.
‘Kijk, daar hangt het ooglapje. Dat is het bewijs dat meester Geert geen meester is maar een piraat.’
Merel is stil.
‘Zie je het nu?’, vraagt Tijn.
Dan gaat de deur achter Tijn en Merel dicht.
‘Wat zie ik nu?’, vraagt een barse stem.
Merel en Tijn schrikken zich een hoedje.
‘Meester Geert’, zegt Merel. Tijn knikt.
De deur gaat langzaam maar zeker open en meester Geert steekt zijn wilde hoofd om het hoekje van de deur.
‘Schrokken jullie?’, vraagt hij lachend.
Tijn en Merel knikken.
‘Dat was ook de bedoeling’, zegt meester Geert. ‘Nee hoor. Dat was een grapje. Zochten jullie iets?’
Tijn en Merel kijken elkaar aan.
‘We mochten een koffiebeker terug brengen’, zegt Tijn.
‘Dan ben je wel ver uit koers, schuimhapper’, lacht meester Geert. ‘De kombuis is daar.’
‘Volgens mij ben je misschien wel een piraat, meester Geert’, zegt Merel. ‘Je zegt altijd woorden van een piraat.’
‘Ja, en je hebt piratenspullen in je hok. Een ooglapje bijvoorbeeld’, vult Tijn aan.
Meester Geerts witte borstelige wenkbrauwen gaan omhoog en naar beneden. Het lijkt wel of ze dansen.
‘Maar allebei mijn ogen zijn goed. Dan heb ik toch geen ooglapje nodig?’, vraagt hij.
‘Maar je knippert altijd met je ogen als je buiten staat’, zegt Tijn.
‘Tegen de zon’, zegt Merel.
‘Of omdat je te veel door een verrekijker hebt gekeken toen je nog aan boord van het piratenschip was’, zegt Tijn.
‘Jullie hebben gelijk’, zegt meester Geert. ‘Oh nee, ik mag niet liegen van mijn moeder. Die ooglap die jullie zien heeft er niets mee te maken dat ik piraat ben. Ik ben namelijk geen piraat. Kijk maar eens naar die foto.’
Meester Geert wijst naar een foto waar hij opstaat, verkleed als piraat.
‘Dat was voor de meester en juffendag. Toen was ik piraat. Toen had ik dit ooglapje nodig. Snappen jullie?’
Tijn en Merel knikken.
‘Je hebt gelijk’, zegt Tijn. ‘Oh nee, ik mag niet liegen van mijn moeder’,  zegt hij er achter aan.
Dan lachen hij en Merel. Meester Geert lacht mee.
‘Nou, gooi die koffiekop in de kombuis en ga als de wiederweerga terug naar jullie lokaal. En vlug een beetje, anders voer ik jullie scharminkelige botten aan de haaien. Pfff… ik een piraat. Nee hoor, laat mij nog maar mooi even meester zijn. Dat is al erg genoeg.’
Meester Geerts ogen glimmen onder zijn witte wenkbrauwen.
Tijn zet de koffiemok op het aanrecht en samen met Merel loopt hij terug naar de klas.
‘Volgens mij bedacht hij dat maar, van de meester en juffendag’, zegt Tijn.
‘Ik weet het niet’, zegt Merel. ‘Ik vind dat we nog meer bewijzen nodig hebben.’
‘Goed’, zegt Tijn. ‘Oren en ogen goed open.’
Merel steekt haar arm omhoog waarna ze elkaar een high five geven.
‘Afgesproken’, zegt Tijn.
‘Afgesproken’, zegt Merel.


hoofdstuk 4. scheurbuik
‘Nee hè, alweer?’, schreeuwt Gijs.
‘Wat heb je?’, vraagt juf Janette.
‘Niets. Ik wou dat ik wat had. Ik dacht dat mijn moeder vier stukjes sinasappel in mijn fruitdoos had gestopt. Maar het zijn er maar drie.’
Gijs kijkt boos naar zijn fruitbakje. Dan kijkt hij naar Tijn.
‘Hoeveel heb jij?’, vraagt hij aan Tijn.
‘Ik heb vandaag geen sinasappel. Ik heb druiven. Ik heb drieëntwintig druiven in mijn bakje gedaan.’
Tijn heeft het deksel van zijn bakje gedaan en kijkt naar zijn druiven.
‘Dat zijn er geen drieëntwintig’, zegt hij verbaasd. ‘Dat kan ik zo wel zien.’
Tijn telt de druiven in zijn bakje.
‘Negentien’, roept hij. ‘Er zijn er vier weg.’
‘En mijn bakje is ook niet vol’, zegt Merel. ‘Ik had mijn bakje vol druiven. Is hier soms een druivenpikker?’, vraagt ze. Daarbij kijkt ze naar Tijn.
‘Ik weet wie dat doet’, zegt Nikia. ‘Meester Geert.’
Opeens is iedereen stil.
‘Meester Geert?’, vraagt Merel.
‘Gisteren kwam hij toch ook in de klas toen we fruit gingen eten? Hij heeft toen vier druiven van mij gestolen’, zegt Nikia.
‘En van mij drie’, zegt Naomie.
‘En van mij een stukje sinasappel’, zegt Hidde.
‘Dat kan wel kloppen’, zegt juf Janette. ‘Meester Geert is een echte fruitgapper. Ik denk dat hij vroeger toen hij kind was te weinig fruit heeft gehad. Hij pakt ook wel eens een druif van mij af.’
‘Maar dat mag toch niet?’, zegt Tijn.
‘Hij is een boef’, zegt Naomie.
‘Een dief’, zegt Hidde.
‘Een schavuit’, zegt juf.
‘Een schobbejak’, zegt Hidde.
‘Een piraat’, zegt Raoul.
Merel en Tijn gaan rechtop zitten. Horen ze goed wat Raoul zegt? Dat meester Geert een piraat is?
‘Juf, piraten aten ook fruit’, zegt Tijn.
Juf Janette haalt haar schouders op.
‘Geen idee’, zegt ze. ‘Vast wel.’
‘Wie weet dat wel in school?’, vraagt Merel.
‘Ik’, horen ze twee stemmen tegelijkertijd zeggen. Een stem is van Tijn en de andere is van meester Geert. Hij vult de hele deuropening. Zijn handen heeft hij de zakken van zijn broek. Hij leunt tegen de deurpost.
‘Ik weet alles’, zegt hij. ‘Want ik ben meester Geert.’
Spiedend kijkt meester Geert door de klas.
‘Nog loslopende druiven voor me?’, vraagt hij.
Een paar kinderen houden hun fruitbakje angstvallig tegen hun buik aan.
Meester Geert begint te lachen.
‘Ik kan er niets aan doen. Jullie druiven zijn veel lekkerder dan de druiven die ik altijd meekrijg. En daarom vraag ik wel eens om druiven.’
‘Of je pakt ze gewoon, ouwe schurk’, zegt juf Janette.
‘Hmmm… Dat klopt. Dan heb ik druifklop.’
‘Druifklop? Wat is dat?’, vraagt Merel.
Meester Geert komt het lokaal in, gaat voor de kinderen staan en zet zijn handen in zijn zij.
‘Druifklop… dat is dat je buik vraagt om druiven. Dat je buik anders misschien denkt dat hij uit elkaar barst van de honger.’
‘Dat kan niet’, zegt Merel.
‘Volgens mij wel’, zegt meester Geert. ‘Mijn buik vraagt om druiven. Of om sinasappels. Alles, als het maar fruit is.’
‘Hoe kan dat dan?’, vraagt Tijn een beetje geheimzinnig.
‘Geen idee’, zegt meester Geert.
‘Dat is vreemd’, zegt juf Janette. ‘Zo net zei je nog dat je alles weet.’
‘Ja, ik weet het ook wel. Maar dat is een verschrikkelijk afschuwelijk verhaal.’
De kinderen kijken met open mond naar meester Geert.
‘Hoe afschuwelijk?’, vraagt Tijn.
‘Zo verschrikkelijk dat je er dagen niet van slaapt.’
‘Ik slaap nooit overdag’, zegt juf Janette lachend.
‘Zo afschuwelijk dat je drie nachten niet slaapt van het verhaal.’
‘Pfff, heus wel’, zegt Hidde.
‘Vooruit dan maar’, zegt meester Geert. ‘Vroeger, toen er nog piraten over alle zeeën voeren aten ze niet genoeg fruit. Dan werden ze ziek van een ziekte die scheurbuik heet. Of scheurbil. Dan eet je zo weinig fruit dat je billen opeens uit twee helften bestaat. Dat was niet fijn, ziek zijn van scheurbuik of scheurbil. Ik heb het als kind gehad. Daarom is mijn buik een beetje open geknapt en mijn billen gebarsten. En daarom eet ik fruit. Want dat wil ik nooit meer.’
‘Maar dan ben je een piraat’, zegt Tijn.
Meester Geert lacht. Zijn baard schudt vrolijk mee. Hij strijkt er door. Hij krabt aan zijn kin.
‘Nee hoor, ik eet fruit’, zegt meester Geert.
‘Heeft er nog iemand een paar druiven voor mij?’, vraagt meester Geert.
‘Neeeehhhh’, roepen de kinderen.
‘Je krijgt niets meer’, zegt juf Janette.
‘Ga nu maar in een andere klas roven’, zegt Raoul.
‘Druifpiraat’, roept Tijn.
Meester Geert laat zijn schouders hangen. Hij doet net of hij heel verdrietig is. Dan gaat hij rechtop staan.
‘Tot ziens slapjanussen. Stelletje slampampers. Dekschrobbers zijn jullie. Dan krijg ik maar scheurbuik.’
Lachend verlaat hij de klas. De kinderen gaan verder met fruit eten.
Even later, wanneer ze naar buiten gaan, zegt Tijn tegen Merel:
‘Zie je wel, meester Geert is een piraat.’
Merel knikt.
‘Volgens mij ook’, zegt ze. ‘Volgens mij ook.’







hoofdstuk 5. donder en bliksem

‘Kom snel naar binnen. Het gaat onweren’, roept juf Janette over het schoolplein.
Dikke druppen regen vallen ploffend in het zand.
‘Laat het speelgoed maar liggen John. Naomi, kom.’
Juf schreeuwt de kinderen naar binnen. Tijn slalomt tussen de druppen door. Toch komt hij, net als de anderen, niet droog binnen.
‘Dat is dikke regen, juf’, zegt Merel als ze in de klas zitten.
‘Wat is dat dan, dikke regen?’, vraagt juf.
‘Nou, gewoon. Van die hele dikke druppen die in het warme zand ontploffen.’
Juf knikt.
‘Ik snap het’, zegt ze. ‘En ik denk dat die dikke regen ook nog wel een staartje krijgt.’
‘Regen met een staartje, juf?’, vraagt Rowan.
‘Ja… eeeh… nee… ik bedoel eigenlijk dat ik denk dat er nog wel onweer achteraan komt.’
Juf is nog niet uitgesproken als een bliksemflits het lokaal verlicht. Niet veel later dondert het.
‘Dat is een beste’, zegt juf.
‘Mogen we voor het raam staan kijken, juf?’, vraagt Tijn.
‘Vooruit dan maar’, zegt ze.
Niet veel later staan de kinderen voor het raam. Ze kijken naar de druppen die uit de lucht vallen. Dan stopt er een auto voor de school.
‘Het is meester Geert zijn auto’, zegt John.
‘Hij durft er niet uit’, zegt Naomi.
‘Zeker bang dat hij nat wordt’, zegt Hidde.
‘Bel hem maar eens, juf’, zegt Tijn. ‘Zeg maar tegen hem dat hij toch niet door de regen durft te lopen.’
Juf Janette glimlacht. Ze loopt naar haar tas die op de grond tegen de tafelpoot staat. Ze rommelt in haar tas en haalt dan haar telefoon tevoorschijn.
‘Ik zal meester Geert eens even bellen. Luisteren jullie mee?’
Juf toetst wat. Dan horen ze de telefoon over gaan.
‘Geert’, horen ze meester Geert zeggen.
‘Ja, met juf Janette en alle kinderen uit de klas. Zie je ons voor het raam staan?’
Meester Geerts wilde hoofd kijkt opeens in de richting van de school. Het is moeilijk te zien maar hij steekt zijn hand op.
‘Ja, ik zie jullie. Wat doen jullie daar. Moeten jullie niet aan het werk of zo?’
‘We zijn aan het werk’, zegt juf Janette.
‘Daar zie ik anders niets van, stelletje luchtkijkers. Vort, aan het werk.’
‘Maar we zijn aan het werk. We tellen de druppels die vallen. We zijn al bij honderd. Maar moet jij niet aan het werk dan? Je zit daar maar in die auto te zitten. Of durf je niet door de regen of zo. Je bent toch niet van suiker?’
Meester Geert reageert eerst niet. Het is net of hij tijd nodig heeft om na te denken.
‘Eeehhh… Nee. Ik ben niet van suiker. Ik hou wel van zoet water. Niet van zout water. Zeewater is niets voor mij. Maar als ik naar school loop word ik drijfnat. Daar kan mijn jasje niet tegen.’
‘Dan doet hij zijn jasje toch uit juf’, zegt Tijn die vlak bij staat.
‘Dat heb ik gehoord. Wie zei dat? Tijn van der Kooi zeker weer.’
Tijn glimlacht.
‘Nee hoor’, roept hij.
Plotseling flitst er weer een bliksem door de lucht. In het licht van de flits zien ze dat meester Geert zijn jas uit doet. De donder die volgt laat iedereen schudden, zo dicht bij is het.
‘Alle donders en bliksems’, roept meester Geert. ‘Het lijkt wel of die donderse bliksem en die bliksemse donders mij uitdagen. Ik zal ze eens een lesje leren. Ik kom er aan hoor’, bromt hij.
De telefoon verbinding wordt verbroken. De deur van meester auto zwaait open en meester Geert komt naar buiten gestuiterd.
Met de rug staat hij naar de school toe. Hij gooit de autodeur dicht, draait zich om en gooit zijn handen in de lucht.
Meteen wordt hij kletsnat. Zijn wilde haren vallen plat op zijn hoofd. Meesters volle baard wordt nat en zijn kleren ook.
‘Kom maar op’, schreeuwt hij naar de lucht. ‘Ik ben toch veel sterker dan jullie, stelletje mini knalletjes. Jullie durven wel hè, tegen een oude meester. Maar jullie zijn straks weg en dan ben ik er nog gewoon.’
Het is net of het onweer het heeft gehoord.
Een enorme flits klieft door de inktzwarte lucht. Meester Geert staat daar maar met zijn armen omhoog, alsof hij de donder wil pakken en de flits wil grijpen.
Tijn ziet het het eerst. Tijdens de flits let hij op meester Geerts kleren.
‘Hij heeft een t shirt aan met een piraten doodshoofd er op’, roept Tijn.
‘Ja, meester Geert is een piraat’, zegt Merel.
‘De kinderen kijken vol bewondering naar meester Geert die zich klets en kletsnat laat regenen. Juf Janette is slap van het lachen. Meester Geert balt zijn vuisten.
‘Kom maar op’, schreeuwt hij nog een keer. Dan is er een flits en een donder, bijna tegelijkertijd.
‘Ik ben de sterkste. Ik ben de schrik van alle zeeën’, schreeuwt meester Geert.
Zijn doodshoofd t shirt zit kletsnat om zijn bolle buik. Hij schudt zijn hoofd waardoor er allemaal waterdruppels alle kanten op vliegen. De regen wordt wat minder en een minuut later is het bijna helemaal droog.
‘Zie je wel dat ik de sterkste ben’, roept meester Geert.
Daarna loopt hij in de richting van de school.
‘Deur open’, zegt hij. ‘Ik mag hopelijk nu wel naar binnen.’
Juf Janette doet de deur open. Druipend en kletsnat komt meester Geert over de drempel.
‘Zo’, zegt hij. ‘Dat was lekker. Nu heb ik wel een handdoek en een kop koffie verdiend.’
Juf Janette komt met een handdoek aangelopen. Meester Geert droogt zijn platte haar af. Dat springt, als hij het drooggewreven heeft, alle kanten op. Meester probeert zijn kleren een beetje droog te wrijven maar dat lukt niet. Hij sjokt door de klas. Zijn voeten soppen in zijn schoenen.
Hij laat een waterspoor achter.
‘Hoera voor meester Geert, de dappere regenpiraat’, roept Tijn.
Alle kinderen juichen en joelen.
Meester Geert glundert.
‘Daar had ik die donderse bui mooi te pakken hè’, zegt hij.
Dan geeft hij juf Janette een high five en loopt sjokkend de klas uit.
‘Nu weet ik weer zeker dat meester Geert een echte piraat is’, fluistert Tijn even laten tegen Merel. Die knikt.
‘Iemand die durft te vechten tegen de bliksem en de donder moet bijna wel een piraat zijn’, antwoordt Merel.
‘Zag je dat t-shirt?’, vraagt Tijn.
Merel knikt. ‘Dat doodshoofd is weer een bewijs.’
‘Ik hoop dat we er nog een paar vinden’, zegt Tijn.
‘Dat hoop ik ook’, zegt Merel serieus.


hoofdstuk 6. geheime briefjes
 ‘Willen jullie even naar het hok?’, vraagt juf Janette aan Tijn en Merel.
‘Naar meester Geert?’, vraagt Merel.
Juf Janette knikt.
‘Ik heb nog een paar van deze geheime briefjes nodig’, zegt ze terwijl ze een gevouwen en dichtgeniet vel papier laat zien.
‘Hoeveel dan?’, vraagt Merel.
‘Zeven. Meester Geert had zich verteld, denk ik.’
Merel en Tijn knikken.
‘Dat doet hij wel vaker, toch?’, vraagt Tijn.
Juf Janette lacht.
‘Ga nu maar.’
Merel en Tijn willen graag helpen. Ze sMerelren door de school. De deuren van de lokalen staan open en overal horen ze andere geluiden. Ze horen juf Trijnie mopperen op zichzelf.
‘He, die stomme nietmachine ook. Heb ik weer een nietje in mijn vinger geniet.’
In groep vier is het zo stil dat je een speld kunt horen vallen. Alleen zijn er geen spelden in groep vier dus is het echt helemaal doodstil. Conciërge Bert zit op een stoel in de hal een tijdschrift te lezen. Hij heeft een grote grijns op zijn gezicht. Hij ziet helemaal niet dat de twee voorbij komen lopen.
Tijn en Merel lopen door het halletje naar het hok van meester Geert. De deur er naar toe staat open.
‘Stttt, stil eens’, zegt Merel.
‘Ik ben al stil’, zegt Tijn. ‘Wat is er?’
‘Een vreemd geluid uit het hok. Hoor je het niet?’
Tijn houdt zijn hoofd scheef om beter te kunnen luisteren.
‘Ik hoor snurken’, zegt hij dan.
‘Meester Geert snurkt. Durf jij te kijken?’, vraagt Merel.
‘Natuurlijk. Mijn vader snurkt ook wel. Niets geks aan’, zegt Tijn.
Voorzichtig sluipen ze verder. Bij de deur van het hok blijven ze staan.
Meester Geert heeft zijn hoofd op zijn armen op zijn bureau gelegd. Hij slaapt. Hij snurkt.
‘Hmmm…. hens…’, zegt meester Geert opeens.
Tijn en Merel kijken elkaar aan. meester Geert praat terwijl hij slaapt.
‘Hmmm… dek…’, mompelt meester Geert.
Merel gniffelt. Ze doet haar hand voor haar mond om te voorkomen dat ze geluid maakt.
Tijn doet hetzelfde. Ze kijken en luisteren naar meester Geert.
‘Hmmm… zwabbers…’
‘Hij droomt over piraten’, fluistert Tijn.
‘Hoe weet je dat?’, vraagt Merel.
‘Hij zegt volgens mij: alle hens aan dek. En zwabbers. Misschien bedoelt hij wel dekzwabbers. Dat is volgens mij een echt piratenwoord.’
Merel knikt.
‘Hmmm… dekzwabbers…’, mompelt meester Geert.
‘Je hebt gelijk’, zegt Merel, iets te hard.
Meester Geert schrikt wakker. Verdwaasd kijkt hij om zich heen.
‘Tsjonge. Volgens mij heeft de slaap gewonnen van het wakker zijn. Goeiemorgen dekzwabbers. Wat doen jullie hier?’, vraagt meester Geert.
Zijn wang is rood op de plek waar hij op zijn arm lag en zijn haar is aan een kant plat.
‘We moesten wat halen van juf Janette’, zegt Merel.
‘En toen hoorden we je snurken’, zegt Tijn.
‘Snurken? Ik? Nee, dat doe ik nooit’, lacht meester Geert.
‘En je droomde over piraten’, zegt Merel.
‘Dat kan wel kloppen ja. Dat komt door jullie.’
Merel en Tijn kijken elkaar aan.
‘Omdat jullie denken dat ik een piraat ben. Ik hoor het nu zo vaak dat ik het zelf ook een beetje begin te geloven. Niet dat het echt zo is hoor maar soms lijkt het wel zo.’
‘Wat droomde je dan, meester?’, vraagt Merel.
‘Poeh… even nadenken hoor. Misschien wel dat we met zijn drieën aan boord van mijn piratenschip zijn en over alle zeven zeeën varen. Op weg naar een onbewoond eiland of zo.’
‘Bedenk je dat nu of heb je dat echt gedroomd?’, vraagt Tijn.
‘Donders. Ik heb het echt gedroomd. We voeren op een heel groot piratenschip. Jij en jij en ik op zoek naar een grote schat met goud en diamant en liefde.’
‘Liefde? Kun je dat ook zoeken?’, vraagt Merel.
‘Ja, dat ligt vaak naast de kusjes en de knuffels en de gezelligheid. Maar we waren vooral op zoek naar goud. We vertrokken onder een blauwe lucht met een paar windwolken die onze zeilen deden bollen. We voeren en er leek niets aan de hand totdat Merel vanuit in het kraaiennest begon te schreeuwen: Storm in zicht!’
Merel kijkt naar meester Geert.
‘Echt?’, vraagt ze.
‘Helemaal echt. En de storm was ook echt. Het was een ziedende storm met een fluitende wind. De zeilen bolden en klapperden en Merel kwam als de wiederweerga uit het kraaiennest. Ik stond aan het roer en het water sloeg over de reling. Jullie bonden je met touwen vast aan het schip. Dat was maar goed ook want anders waren jullie zo van het dek geblazen.’
‘Echt?’, vraagt Tijn.
Meester Geert knikt.
‘Ik wilde jullie helpen en mezelf ook maar de wind was te sterk. Het schip ging schuiner en schuiner en het water kwam steeds meer over de reling. Er kwam zoveel water dat ik dacht dat we zouden zinken. Jullie waren aan het werk om het dek schoon en droog te maken met dweilen maar dat lukte helemaal niet. Daar stonden we, op het grote piratenschip. Op zoek naar goud en diamanten en een kist vol liefde. Het zoute water waaide over het dek en Tijn zei dat we zouden gaan zinken en toen zei Merel…’
Meester Geert houdt zijn hoofd schuin om na te denken.
‘Wat gebeurde er toen?’, vraagt Merel. ‘Wat zei ik dan?’
‘Je hebt gelijk, dat is wat je zei. Maar of dat in mijn droom was of in het echt dat weet ik niet meer.’
Meester Geert haalt zijn handen door zijn haren.
‘Jullie ook met dat piratenverhaal’, zegt meester Geert.
‘Wat komen jullie eigenlijk doen?’
‘We hebben zeven van die papieren nodig’, zegt Merel. ‘Die dichtgevouwen papieren waar iets op staat voor onze vaders en moeders en dat wij niet mogen lezen.’
‘Aha, had ik te weinig gebracht? Kan gebeuren. Ik word een dagje ouder en mijn hersens vergeten wel eens wat.’
‘Ook dat je piraat was zeker’, zegt Tijn.
Meester Geert glimlacht. Hij pakt een stapeltje papier, telt er zeven af, maakt ze dicht met een nietje en geeft ze dan aan Merel.
‘Hier, geef maar aan jullie juf. Enne… niet vertellen dat ik snurkte hoor…’
Tijn en Merel schudden hun hoofd.
‘Dat doen we toch wel hoor’, zegt Merel.
‘Hmmm… stelletje dekzwabbers dat jullie zijn. Maar jullie hebben gelijk hoor. Vertel maar mooi over die piratenmeester die droomde over een schat…’
Merel en Tijn draaien zich om en huppelen terug naar het lokaal met de zeven geheimzinnige papieren.





hoofdstuk 7. mamagaai

Tijn zit in het lokaal. Hij luistert naar juf Janette. Het thema van deze weken is huisdieren en nu praten ze over bijzondere huisdieren.
‘Ik vind een fret een bijzonder huisdier’, zegt Hidde.
‘Fred?’, roept Raoul. ‘Mijn oom heet Fred.’
Juf Janette zucht. Hidde zucht ook.
‘Nee’, zegt Hidde. ‘Een fret is een beestje, geen oom.’
‘Dat wist ik toch niet’, zegt Raoul.
Juf Janette kijkt de kring rond. Er zijn al heel wat vreemde huisdieren voorbij gekomen. Een slang is genoemd, en een aap en een haai. Maar niemand vond een haai echt een huisdier. Meer een dierentuindier en een oceaandier.
Meester Geert loopt het lokaal binnen.
‘Heb jij ook een huisdier?’, vraagt Naomie aan meester Geert. Die schudt zijn hoofd.
‘Heb je ook een oom die een fret is?’, vraagt Raoul.
Meester Geert denkt na.
‘Volgens mij niet. Ik ken wel een Fred maar die heeft een houten poot en die woont op een onbewoond eiland.’
Tijn kijkt schuin naar boven met zijn hoofd in de wolken.
‘Dat kan niet, meester’, zegt Tijn.
‘Wat kan er nu weer niet, Tijn van der Kooi? Kan Fred geen houten poot hebben of zo?’
‘Jawel hoor. Maar als hij op een onbewoond eiland woont dan is het eiland niet onbewoond. Dan woont er toch iemand?’
Meester Geert rolt met zijn ogen.
‘Je kon wel eens een heel klein beetje gelijk hebben’, mompelt meester Geert. ‘Wat een slimme kinderen zitten er hier toch. Wat doen jullie eigenlijk, juf?’
‘We hebben het over bijzondere huisdieren. Ken jij nog één?’, vraagt juf.
Meester Geert krabt zijn hoofd, neemt zijn baard in zijn hand en mompelt:
‘Ik vind een mamagaai een bijzonder kombuisdier.’
‘Die bestaat niet’, zegt Merel.
‘Die bestaat niet’, zegt meester Geert.
‘Waarom noem je het dan?’, vraagt Merel.
‘Waarom noem je het dan?’, herhaalt meester Geert.
‘Je praat me na’, zegt Merel.
‘Je praat me na’, herhaalt meester Geert.
‘Je lijkt wel een papegaai’, zegt Merel.
‘Je lijkt wel een… mamagaai’, lacht meester Geert.
Daarna huppelt meester Geert door het lokaal.
‘Kijk’, zegt hij. ‘Dat vind ik nou leuk, om een vreemd huisdier te bedenken. Geen papegaai maar een mamagaai.’
‘Wat kan een mamagaai dan allemaal?’, vraagt Tijn.
Meester Geert gaat op een krukje zitten.
‘Kan een mamagaai hetzelfde als een papegaai?’, vraagt Tijn.
‘Nee zeg. Mamagaaien kunnen veel meer dan papegaaien. Die mannetjes kunnen alleen maar schreeuwen terwijl mamagaaien ook op een mooie zingende manier kunnen kletsen.’
‘Waar komen mamagaaien dan voor?’, vraagt Merel.
Meester Geert denkt na.
‘In elk geval niet te dicht in de buurt van papegaaien. Ik kwam ze wel tegen in kroegen in de havens van de steden waar we aanlegden met ons…’
Meester Geert sluit zijn mond plotseling.
Tijn kijkt schuin naar boven. Hij denkt diep na.
‘Schip’, zegt hij dan.
‘Schip?’, vraagt juf.
‘Je bent een mamagaai, juf. Je praat me na’, lacht Tijn.
Juf Janette kijkt een beetje dwaas.
‘Je hebt gelijk. Maar waarom zei je dan het woord schip?’
‘Omdat meester Geert dat wilde zeggen maar hij zei het net niet.’
Meester Geert schudt zijn hoofd.
‘Je bent echt een piraat meester. Ik hoorde het weer.’
Meester Geert fronst zijn wenkbrauwen. Hij kijkt het lokaal rond.
‘Hebben jullie het ook gehoord?’, vraagt hij aan de kinderen.
Iedereen behalve Merel schudt het hoofd.
‘Je had het over de kroegen in de havens van de steden waar je aanlegde. Dat ging over een schip. Je hebt gevaren’, zegt ze.
‘Ja, ik heb wel eens gevaren’, zegt meester Geert. ‘Maar daarom ben ik nog geen piraat.’
‘En je had het over Fred met zijn houten poot op een onbewoond eiland. Dat is piratentaal’, zegt Gijs.
‘En in plaats van huisdieren zei je kombuisdieren’, zegt Rowan.
‘Is dat zo?’, vraagt meester Geert.
Meer kinderen knikken. Juf Janette glimlacht. Ze knikt heel hard met haar hoofd.
‘Echt Geert. En welke gewone directeur bedenkt nou het woord mamagaai. Dan moet je wel wat piratenbloed in je hebben.’
Meester Geert zucht.
‘Begin jij nu ook al?’, glundert hij.
‘Straks denkt de hele wereld nog dat ik echt een piraat ben.’
Meester Geert staat op van het krukje.
‘Ik ga eens op zoek naar een paar mamagaaien,’ zegt hij.
‘Doe dat meester’, zegt juf Janette. ‘En als je er een gevonden hebt breng hem dan maar naar deze klas. We hebben wel zin in een mamagaai die op een mooie zingende manier kan kletsen.’
Meester Geert knikt.
‘Arrivederci’, roept hij. ‘Dat is geen Piraats. Dat is Italiaans en het betekent ‘tot ziens’. Arrivederci, landrotten.’
Dan verlaat meester Geert het lokaal, op weg naar misschien wel een bijna onbewoond eiland om te kletsen met Fred met zijn houten poot.



hoofdstuk 8. het schip pensioen

‘Meester Geert stopt als meester Geert’, zegt juf Janette.
Alle kinderen kijken verbaasd naar hun juf.
‘Gaat hij weer varen juf?’, vraagt Tijn.
‘Als piraat’, vult Merel aan.
Juf Janette schudt haar hoofd. Ze wil wat zeggen maar het lijkt net of haar mond dicht zit en haar ogen niet open willen. Dan slikt ze een paar keer alsof ze niets kan zeggen.
‘Hij eeh… meester Geert gaat met pensioen’, zegt juf dan.
‘Is dat de naam van een boot?’, vraagt Raoul.
Juf Janette moet lachen.
‘Nee, dat is geen boot. Meester Geert stopt met werken en dat noemen ze pensioen.’
‘Waarom stopt hij dan met werken?’, vraagt Gijs.
‘Heeft hij geen zin meer of zo?’, vraagt Nikia.
‘Hij wordt 65 en dan moet je stoppen met werken.’
Juf Janette kijkt de klas rond.
‘Ik vind het niet leuk dat meester Geert stopt. Ik hou niet zo van afscheid nemen’, zegt ze.
‘Dan neem je toch geen afscheid. Als je geen afscheid neemt dan is het ook niet moeilijk’, zegt Hidde.
Juf lacht weer.
‘Dat klopt. Maar we moeten nog wel veel regelen. We hebben een afscheidsthema bedacht voor meester Geert. Jullie weten wat het is’, zegt juf Janette waarbij ze Tijn en Merel aankijkt.
‘Piraten’, zegt Merel.
Juf Janette knikt.
‘Meester Geert is geen piraat maar hij wil graag als afscheid een piratenfeest. Dan wil hij aan het eind van het feest wegvaren, op een schip, naar een eiland om heel lang vakantie te vieren.’
Juf Janette is even stil. Ze wrijft in haar ogen.
‘Huil je, juf?’, vraagt meester Geert, die de klas binnen is geslopen waarna hij een krukje pakt en er bij komt zitten.
‘Je gaat weg’, zegt Nikia.
‘Op een boot die pensioen heet’, zegt Rowan.
‘Als piraat’, zegt Tijn.
Meester Geert haalt een doek uit zijn broekzak. Hij vouwt hem open. Het is een hoofddoek van een piraat. Hij geeft hem aan juf Janette.
‘Zakdoek nodig?’, vraagt hij.
Juf Janette begint te lachen.
‘Een piraten hoofddoek als zakdoek?’
‘Waarom niet’, zegt meester Geert. ‘Die heb ik altijd bij me. Ik kan er niet tegen als een juf moet huilen. Er zijn twee dingen waar ik niet van hou’, zegt meester Geert. Juf Janette neemt de zakdoek niet aan waarna meester Geert hem even op de grond legt.
‘Waar niet van, dan?’, vraagt Floris-Jan.
‘Van zout water en van tranen.’
‘Eigenlijk is dat hetzelfde’, zegt Tijn.
‘Hoe bedoel je?’, vraagt juf Janette.
‘Tranen zijn ook zout water’, zegt Tijn.
‘Maar niet al het zoute water zijn tranen’, zegt meester Geert.
Daar denkt iedereen even over na.
‘Misschien bestaat het water van de zee waar jij over voer wel uit allemaal tranen van juffen’, zegt juf Janette.
Daar moet meester Geert over nadenken.
‘Dan heb je wel een hele grote zakdoek nodig om ze op te drogen’, zegt Merel.
‘Zo groot als het zeil van je boot’, zegt Tijn.
Meester Geert is nog stiller.
‘Wanneer ga je weer varen, meester?’, vraagt Raoul.
‘Met je scheepje naar Zuidlaren, meester?’, vraagt Hidde.
‘Over de zoute zeeën en oceanen, meester?’, vraagt Naomie.
‘En dan kom je niet weer terug, behalve om afscheid te nemen’, zegt juf Janette.
Meester Geert slikt een beetje. Hij schudt zijn hoofd. Meester Geert wil wat zeggen maar het lijkt net of zijn mond dicht zit en zijn ogen niet open willen. Dan slikt hij een paar keer alsof hij niets kan zeggen.
‘Is het goed dat wij als piraten verkleed op school komen, meester?’, vraagt Marin.
‘Ook de meisjes, ook al mochten die eigenlijk niet aan boord van een piratenschip?’, vraagt Naomie.
De kinderen beginnen door elkaar te roepen.
‘En dan nemen we druiven mee…’, zegt Hidde. ‘En sinasappels…’, vult Merel aan. ‘… tegen de scheurbuik…’, mompelt Tijn.
‘We gaan schatten verstoppen in de zandbak’, zegt Raoul. ‘Misschien kan jouw vader wel een gat graven met een tractor?’, vraagt Gijs aan Raoul. ‘Jouw moeder kan wel haaienvinnensoep maken’, zegt Marin tegen Merel. ‘En die van jou wel scheepsbeschuit…’, vult Rowan aan.
‘Misschien moet er iemand een schip maken of zo’, roept Gijs.
‘Of we moeten meesters hok versieren met piratenvlaggen’, zegt juf.
Iedereen is zo aan het kletsen dat bijna niemand door heeft dat meester Geert zo stil is.
Het valt Merel op dat meester niets zegt en steeds in zijn  ogen wrijft. Ze staat op en loopt naar hem toe. Ze pakt zijn piraten hoofddoek van de grond en geeft hem aan meester Geert.
‘Huil je?’, vraagt ze.
Meester Geert knikt. Daarna wrijft hij de hoofddoek door zijn ogen.
‘Er is nog iets waar ik niet van hou’, zegt hij.
Dan snuit hij zijn neus proestend in de zakdoek.
‘Je lijkt wel een olifant, meester’, zegt Tijn.
‘Een zeeolifant’, zegt Merel.
‘Maar waar hou je nog meer niet van dan, meester?’, vraagt Tijn.
‘Van afscheid nemen’, zegt meester Geert.
‘Dan neem je toch geen afscheid. Als je geen afscheid neemt dan is het ook niet moeilijk’, zegt Hidde.
De hele klas lacht. Meester Geert kijkt verbaasd rond. Hij weet niet dat Hidde zopas precies hetzelfde zei.
‘Blij dat jullie lachen. Dat moet ik ook maar eens gaan doen’, zegt meester Geert. ‘Maar eerst moet ik nog veel regelen. Oh nee, dat hoef ik niet te doen. Zo te horen kunnen jullie dat zelf wel. Jullie hebben meer dan genoeg goede ideeën. Arrivederci’, roept meester Geert. Daarna staat hij moeizaam op van het krukje, snuit nog een keer als een zeeolifant zijn neus en verlaat het lokaal.
‘Meester Geert stopt als meester’, zegt juf Janette.
De kinderen knikken. Dat is geen grapje. Dat is heel serieus, dat konden ze wel zien.



hoofdstuk 9. de schatkaart in het boek
‘Die meester Geert toch’, zegt juf Janette. ‘Hij is gisteren aangevallen door een stapel boeken.’
‘Dat kan niet’, zegt Merel. ‘Je kunt toch niet aangevallen worden door een stapel boeken?’
Juf Janette gaat rechtop zitten. Niets aan haar laat zien dat ze een grapje maakt.
‘Wat is er dan gebeurd, juf?’, vraagt Tijn.
Juf kijkt de kring rond.
‘Wie weet wat meester Geert verzameld?’, vraagt ze.
Naomie steekt haar vinger op.
‘Boeken’, zegt ze. ‘Van die stomme oude boeken.’
Juf Janette knikt.
‘Juist, van die muffe oude boeken.’
‘Zijn hok staat er vol mee’, zegt Tijn. ‘Ik heb het wel eens gezien. Het zijn allemaal boeken over landen en eilanden en sche…’
Tijn houdt zich opeens stil. Hij kijkt naar Merel maar die kijkt niet terug.
‘Mijn moeder zegt dat zijn hok ruikt naar papier’, zegt Floris-Jan.’
Juf Janette knikt.
‘Gisteren had meester Geert een hele stapel boeken mee naar school genomen. Hij had ze schots en scheef opgestapeld tegen een muur.’
‘En toen is die stapel zeker omgevallen’, zegt Naomie.
‘Op meester Geert’, vult John aan.
‘Daarom zei je dat meester is aangevallen door boeken’, zegt Hidde.
Juf Janette knikt. Ze lacht er een beetje bij.
‘Heeft hij zich ook pijn gedaan juf?’, vraagt Gijs.
Juf schudt haar hoofd.
Tijn zit ondertussen in de wolken. Hij denkt na met zijn hoofd scheef en zijn ogen schuin.
‘Waarom heeft hij eigenlijk al die boeken?’, vraagt hij dan. ‘Zoekt hij er iets in of zo?’
Daarna kijkt hij naar Merel maar die kijkt hem schaapachtig aan.
Juf laat nog een paar kinderen wat vertellen en gaat dan vertellen wie er het eerst mag kiezen.
Tijn gaat een puzzel maken en Merel aan dezelfde tafel een blad maken over rijmwoorden.
‘Meester Geert is echt een piraat. Ik weet het nu helemaal zeker’, zegt Tijn tegen Merel.
‘Hoe weet je dat dan?’, vraagt Merel. ‘Alleen omdat hij is aangevallen door boeken?’
Ze lacht Tijn een beetje uit. ‘Nu heb je teveel fantasie hoor’, zegt ze.
Tijns hand, met daarin een puzzelstukje, staat stil in de lucht. Het lijkt of hij niet weet dat hij aan het puzzelen is.
‘Je doet niets’, zegt Merel.
‘Wel hoor. Ik ben aan het nadenken. We moeten naar het hok van meester Geert.’
Merel schrikt.
‘Echt niet’, zegt ze.
‘Echt wel’, zegt Tijn. ‘We moeten op zoek naar de schat.’
Nu is het Merels hand die in de lucht stilstaat.
‘Welke schat?’, vraagt ze.
‘Meester Geert is piraat. En wat doen piraten? Ze overvallen schepen. Daarna verstoppen ze hun goud en sieraden op een onbewoond eiland. En om dat terug te vinden maken ze een schatkaart die ze aan boord van hun piratenschip verstoppen.’
Merels ogen beginnen wat te glimmen.
‘En dat doen ze dan in… boeken’, zegt Tijn.
‘Boeken over landen en eilanden en over schepen’, zegt Merel.
‘Juist. precies de boeken die meester Geert verzamelt’, fluistert Tijn.
Juf Janette komt bij de tafel van Merel en Tijn staan.
‘Het lukt niet echt hè?’, zegt ze.
Tijn en Merel kijken naar hun werk. Het schiet inderdaad niet op.
‘We willen meester Geert wel helpen met opruimen’, zegt Merel.
Juf Janette kijkt haar verbaasd aan.
‘Hoe bedoel je?’, vraagt ze.
‘De boeken weer op een stapel leggen’, zegt Tijn.
Juf denkt na.
‘Dat is helemaal niet zo’n gek idee’, zegt ze. Meester Geert komt straks pas op school. Hij zal het vast geweldig vinden als zijn boeken weer wat zijn opgeruimd voor hij terugkomt. Maak maar een paar kleine stapels in plaats van een grote. Komen jullie terug als je klaar bent?’
Merel en Tijn knikken. Ze ruimen hun spullen op en lopen naar het hok van meester Geert. Ze kunnen de deur niet ver open krijgen. Overal op de grond liggen boeken.
Merel pakt een boek.
‘Over schepen’, zegt ze tegen Tijn. Ze doet het boek open en laat Tijn een plaat van een zeilschip zien.
‘Deze ook’, zegt Tijn. Hij pakt een boek van de grond en houdt het op de kop.
‘Waarom doe je dat?’, vraagt Merel.
‘Ik kijk of er ook een schatkaart uitvalt’, zegt Tijn.
Merel glimlacht.
‘Dat ga ik ook doen’, zegt ze.
Even later zijn ze druk bezig met de boeken. Ze pakken een boek, houden hem op de kop en bladeren er door. Ze hopen dat er een vel papier uitvalt waar een kruis op staat.
Ze maken een paar stapels.
‘Dit is de stapel met boeken over landen en eilanden’, zegt Merel.
‘En die stapels zijn de boeken over schepen. Ik zie vooral zeilsche…’
Tijns mond valt open van verbazing. Hij kijkt Merel aan. Merel kijkt terug. Tijn legt het boek op de stapel met schepen en pakt dan een vel papier van de grond. Het is uit het boek gedwarreld.
Aan de randen is het gerafeld en bruin met zwart.
‘Het is een kaart’, fluistert Tijn.
‘Een schatkaart?’, vraagt Merel.
Tijn denkt na met zijn hoofd in de wolken.
‘Ja’, fluistert hij geheimzinnig. ‘Een schatkaart. Kijk maar.’
Op het moment dat Merel op het papier wil kijken gaat de deur open.
‘Wat doen jullie hier?’, vraagt een stem.
Het is meester Geert.
‘Eeehhh… wij… ik… we hoorden dat je was aangevallen door de boeken…’, stamelt Tijn.
‘En wij eeehhh… wij mochten ze opruimen van juf’, vult Merel aan.
‘En nu heb ik een schatkaart gevonden van piraten’, mompelt Tijn.
‘Omdat je een piraat bent’, zegt Merel.
Meester Geert kijkt van de een naar de ander. Dan begint zijn buik te schudden. Dan beweegt zijn baard en tenslotte danst zijn hele lichaam van het lachen.
‘Ik? Een piraat? Haha, wat een mop. Hoe komen jullie daar bij?’
Tijn houdt zijn hoofd schuin in de wolken.
‘Omdat je Piraats praat’, zegt Tijn.
‘En omdat je allerlei piratendingen bewaart’, zegt Merel.
Meester Geerts mond valt open.
‘Dat hebben jullie goed door. Maar dat is niet omdat ik piraat ben.’
‘Wat dan?’, vraagt Tijn.
Meester Geert gaat op zijn stoel zitten.
‘Jullie hebben allemaal thema’s in de klas. Over sprookjes en huisdieren en over winter. Jullie juf Janette kwam een tijdje geleden bij me en vroeg wat voor thema ik graag een keer in de hele school zou willen hebben. Toen dacht ik aan jullie, en aan jullie gekke avonturen om te bewijzen dat ik een piraat ben.’
‘En toen had je zeker het thema piraten bedacht’, zegt Merel.
Meester Geert knikt.
‘Dus het laatste thema van dit schooljaar gaat over piraten. Dankzij jullie. Geef me een high five, dappere boekaniers.’
Tijn en Merel geven meester Geert een high five.
‘En die schatkaart had ik in dat boek gelegd. Ik heb wat spannends bedacht voor het thema.’
‘Wat dan?’, vraagt Tijn.
‘Dat krijg je later wel te zien’, zegt meester Geert. ‘Bedankt voor jullie hulp met het stapelen van de boeken en het opruimen van mijn hok. Heel knap ook dat jullie de schatkaart hebben gevonden. Nu moeten we alleen nog de schat vinden. Maar nu vort, als de gesmeerde bliksem terug naar jullie juf.’
Dat doen Tijn en Merel. Ze rennen zo snel als ze kunnen naar hun eigen lokaal.


hoofdstuk 10. de aankomst
Alle kinderen van de school staan met de juffen en meester op het schoolplein. Ze wachten op meester Geert. Ze gaan hem toezingen omdat het vandaag de laatste dag is dat hij werkt.
Samen hebben ze een lied ingestudeerd en het hele schoolplein is versierd. En niet alleen het hele schoolplein. Ook in de school is het een groot piratenfeest. Zelfgemaakt piratenvlaggen hangen schots en scheef tegen de muren. Overal hangen piraatse spullen. Ooglapjes en houten poten; zeilen en stukken gerafeld touw. Er hangen zwaarden van papier en waslijnen vol kleren. Het is net of je in het vooronder van het piratenschip loopt als je in de hal van school bent. In een van de lokalen is een kombuis ingericht. Overal potten en pannen, kommen en mokken en een verdwaalde plastic rat. Het hok van meester Geert is de kapiteinshut geworden. Er ligt een logboek en instrumenten om de juiste waterweg te vinden. iedereen is drie weken met het thema piraten bezig geweest. Er zijn liedjes gezongen en toneelstukken bedacht. Er zijn schepen gemaakt en verhalen geschreven. En gedichten. En meester Geert keek rond, hij deed mee en maakte grapjes. Hij sprak Piraats en had vaak piratenkleren aan.
Maar nu is het stil in school omdat iedereen buiten staat.
De juffen drentelen wat nerveus heen en weer in hun piratenpakken. Meester Geert had er toch al lang moeten zijn.
Ze hebben al drie keer het lied gezongen en juf Anita besluit om het een vierde keer te zingen.
‘We gaan het lied nog een keer zingen’, zegt ze nadat ze iedereen stil heeft gekregen.
‘Welke dan?’, vraagt Jeroen uit groep 7.
Iedereen kijkt hoofdschuddend naar Jeroen.
‘Het lied voor meester Geert natuurlijk’, zegt de Raoul.
‘Drie, twee, een…’,  zegt juf Anita.
‘Tippe tippe doem doem
tippe tippe tuit
zeg waar is de schipper
de schipper van de schuit
zit hij in het kraaiennest
of in de kombuis
nee hij eet wat druiven
gewoon bij moeder thuis.’
Dan, als het lied uit is, klinkt er een harde scheepstoeter. Het geluid van de scheepstoeter weergalmt over het schoolplein. Daarna horen ze het geronk van een vrachtwagen die de bocht om komt zetten.
Achter de vrachtwagen een dieplader met een boot er op.
Verschillende juffen slaan hun handen voor de mond. De boot lijkt wel een scheepswrak in plaats van de boot die ze samen in de avonduren in elkaar hadden geknutseld. De mast is geknakt, de zeilen zijn gescheurd en het kraaiennest ligt op het dek. De loop van een van de kanonnen is in twee stukken en het roer is van zijn plaats.
Maar op het wrak staat meester Geert.
Hij glundert. Zijn piratenhoed staat scheef op zijn hoofd, zijn ooglapje hangt zo’n beetje voor zijn neus en zijn sabel is gebroken. Hij zwaait en de kinderen zwaaien terug.
De juffen schudden hun hoofd. Ze vragen zich af wat er is gebeurd. Ze hadden een oude boot helemaal omgetoverd tot piratenschip en het tentenverhuurbedrijf gevraagd om met een van hun vrachtwagens de boot, met meester Geert, naar school te brengen.
Dat is gelukt. Tenminste?
Meester Geert stapt van de boot en de aanhanger en strompelt het schoolplein op. Hij knikt geruststellend naar de juffen en gaat op een verhoging staan dat speciaal voor hem is neergezet.
Dan pakt hij de microfoon.
‘Zo’, zegt hij. ‘Dat was me de tocht wel. Ik vind het heel fijn dat ik hier ben en dat ik de woeste zee heb overwonnen. We hebben een beetje pech gehad en ik moet zeggen dat we ook geluk hebben gehad. We reden over de Nijkampenweg en daar was een boom die zijn takken iets te laag had hangen voor de mast.’
‘Zijn jullie tegen de boom aan gereden?’, vraagt Merel.
‘Ja, tegen de takken. De mast van dit geweldige schip is geknapt en doordat de vrachtwagen door reed knakte er wel wat meer. Ik begon op het mooiste piratenschip en ik eindig op het mooiste piratenscheepswrak. Maar we zijn er. Hebben jullie nog wat te zingen voor me want ik ben eigenlijk wel toe aan een beste kop sterke koffie.’
Juf Inge rent naar binnen. Even later komt ze terug met een sterke bak zwarte koffie. Juf Anita laat alle kinderen stil zijn.
‘We gaan het lied voor meester Geert zingen maar we hebben een andere tekst. Nee hij kreeg een ongeluk, heel ver van moeder thuis. De kinderen knikken.
‘Tippe tippe doem doem
tippe tippe tuit
zeg waar is de schipper, de schipper van de schuit
zit hij in het kraaiennest of in de kombuis
nee hij kreeg een ongeluk
heel ver van moeder thuis.’
Meester Geert juicht. Hij vergeet dat hij de mok met koffie in zijn hand heeft waardoor de koffie alle kanten opvliegt.
‘Oh nee hè, dat heb ik weer’, zucht hij. ‘En dat op mijn laatste dag als piraat.’
‘Als meester Geert, bedoel je’, zegt Tijn.
‘Oh ja, als meester Geert. Ik ben helemaal in de war.’
Meester Geert komt van het podium.
‘Als er mensen zijn die een toespraak willen houden dan mag dat later wel. Ik heb begrepen dat jullie allemaal piratenspelletjes gaan doen. Ik zou zo zeggen: veel piratenplezier! Laat het feest beginnen.’
Dat vindt iedereen prima en als meester Geert binnen is begint het feest echt.




hoofdstuk 11. is meester Geert een échte piraat?

‘Dag piraat Tijn en piratin Merel’, zegt meester Geert.
Tijn en Merel kijken met toegeknepen ogen tegen de zon in naar meester Geert die tegenover ze is gaan zitten op het schoolplein.
Het piratenfeest is bijna afgelopen en iedereen slikt aan een ijsje.
‘Piratin?’, vraagt Merel tussen twee slikken door.
‘Dat bedenk ik net’, zegt meester Geert. ‘Omdat je een meisje bent die piraat is. Hebben jullie een leuke dag gehad?’
Tijn en Merel knikken.
‘Vooral toen jij over de zeepbaan uit gleed en helemaal nat werd’, glundert Tijn.
‘Ik toen zo hard moest lachen omdat de burgemeester in het waterbadje viel vlak nadat hij zijn toespraak had gehouden’, zegt Merel.
‘Oh ja’, zegt Tijn. ‘De burgemeester wist niet meer dat het badje er stond waardoor hij struikelde over de rand. Hij ging zo achterover.’
‘Wel jammer dat de twee zoute haringen die hij van mij kreeg ook weer gingen zwemmen’, zegt meester Geert.
Ze glimlachen alle drie.
‘Oh ja, en dat je de schatkaart uit dat oude boek wilde toveren maar dat je hem nergens kon vinden’, zegt Merel.
Meester Geert krabt aan zijn baard.
‘Dat was wel heel gek, ja’, zegt hij. ‘Ik wist zeker dat ik hem er in had gestopt. Het was maar goed dat ik wist waar ik zelf de schat had begraven’, mompelt meester.
‘Het was wel een lekkere schat, meester’, zegt Merel.
‘Je had genoeg fruit voor wel zes scholen gekocht. Ik denk niet dat er nu iemand scheurbuik zal krijgen’, zegt Tijn.
Meester Geert grinnikt.
‘Ik vind dat ik elke druif en elk sinaasappelstukje dat ik ooit geënterd had weer terug moest geven’, lacht meester Geert.
‘Wel jammer dat die papegaaien niets zeiden vanmiddag, meester’, zegt Tijn.
‘Hmmm, ja, dat was wel een teleurstelling. Het was wel een leuk idee, vond je niet?’, vraagt meester Geert aan Merel.
‘Had je al die mensen met hun papegaaien nou uitgenodigd omdat je een wedstrijd wilde houden welke papegaai het mooist kan praten?’, vraagt Merel.
Meester Geert knikt. Van zijn ijsje vallen een paar druppen af omdat hij dromerig voor zich uit staart.
‘Maar toen al die papegaaien bij elkaar waren zeiden ze niks. Helemaal niets’, zegt meester Geert.
‘Het was wel een leuk idee’, zegt Merel.
‘Dat was het zeker’, zegt meester.
‘Het was ook een leuk idee om alle juffen met twee ooglapjes op een parkoers te laten rennen over loopplanken en langs tonnetjes buskruit’, zegt Tijn.
Merel lacht en krijgt de hik.
‘Jammer alleen dat de ooglapjes die ze ophadden veel te groot waren en niet goed hun ogen afsloten. Ze konden het parkoers rennend afleggen’, lacht meester Geert.
‘Ging er ook wel wat goed dan vandaag, meester’, vraagt Tijn.
Meester neemt een lik van zijn ijsje.
‘Alles ging goed, Tijn. Eigenlijk ging alles zoals het hoort. Alle jaren dat ik werkte ging het zoals vandaag. Een beetje zus en een beetje zo. Soms ging het goed en soms ging het niet goed maar aan het eind van de dag was iedereen altijd blij en tevreden. Net zoals jullie nu.’
Meester Geert slikt nog een keer zijn ijsstokje helemaal af en staat op.
‘Zo’, zegt hij. ‘Ik ben nu geen meester meer.’
‘Dan kun je nu weer piraat zijn, meester’, zegt Tijn.
Meester Geert schudt zijn hoofd.
‘Een paar week piraat zijn tijdens een thema is genoeg Tijn. Meer dan genoeg.’
‘En toch denk ik dat je een echte piraat bent’, zegt Tijn.
‘Ik ook’, zegt Merel.
Meester Geert doet zijn ooglapje af en geeft Tijn en Merel een knipoog.
‘Wie weet, Tijn, wie weet’, zegt meester Geert.
Dan geeft hij Merel en Tijn een high five en loopt huppelend de school binnen.






meester Geert: scheurbuik

                                     

‘Nee hè, alweer?’, schreeuwt Gijs.
‘Wat heb je?’, vraagt juf Jeannette.
‘Niets. Ik wou dat ik wat had. Ik dacht dat mijn moeder vier stukjes sinasappel in mijn fruitdoos had gestopt. Maar het zijn er maar drie.’
Gijs kijkt boos naar zijn fruitbakje. Dan kijkt hij naar Tijn.
‘Hoeveel heb jij?’, vraagt hij aan Tijn.
‘Ik heb vandaag geen sinasappel. Ik heb druiven. Ik heb drieëntwintig druiven in mijn bakje gedaan.’
Tijn heeft het deksel van zijn bakje gedaan en kijkt naar zijn druiven.
‘Dat zijn er geen drieëntwintig’, zegt hij verbaasd. ‘Dat kan ik zo wel zien.’
Tijn telt de druiven in zijn bakje.
‘Negentien’, roept hij. ‘Er zijn er vier weg.’
‘En mijn bakje is ook niet vol’, zegt Merel. ‘Ik had mijn bakje vol druiven. Is hier soms een druivenpikker?’, vraagt ze. Daarbij kijkt ze naar Tijn.
‘Ik weet wie dat doet’, zegt Nikia. ‘Meester Geert.’
Opeens is iedereen stil.
‘Meester Geert?’, vraagt Merel.
‘Gisteren kwam hij toch ook in de klas toen we fruit gingen eten? Hij heeft toen vier druiven van mij gestolen’, zegt Nikia.
‘En van mij drie’, zegt Naomie.
‘En van mij een stukje sinasappel’, zegt Hidde.
‘Dat kan wel kloppen’, zegt juf Jeannette. ‘Meester Geert is een echte fruitgapper. Ik denk dat hij vroeger toen hij kind was te weinig fruit heeft gehad. Hij pakt ook wel eens een druif van mij af.’
‘Maar dat mag toch niet?’, zegt Tijn.
‘Hij is een boef’, zegt Naomie.
‘Een dief’, zegt Hidde.
‘Een schavuit’, zegt juf.
‘Een schobbejak’, zegt Hidde.
‘Een piraat’, zegt Raoul.
Merel en Tijn gaan rechtop zitten. Horen ze goed wat Raoul zegt? Dat meester Geert een piraat is?
‘Juf, piraten aten ook fruit’, zegt Tijn.
Juf Jeannette haalt haar schouders op.
‘Geen idee’, zegt ze. ‘Vast wel.’
‘Wie weet dat wel in school?’, vraagt Merel.
‘Ik’, horen ze twee stemmen tegelijkertijd zeggen. Een stem is van Tijn en de andere is van meester Geert. Hij vult de hele deuropening. Zijn handen heeft hij de zakken van zijn broek. Hij leunt tegen de deurpost.
‘Ik weet alles’, zegt hij. ‘Want ik ben meester Geert.’
Spiedend kijkt meester Geert door de klas.
‘Nog loslopende druiven voor me?’, vraagt hij.
Een paar kinderen houden hun fruitbakje angstvallig tegen hun buik aan.
Meester Geert begint te lachen.
‘Ik kan er niets aan doen. Jullie druiven zijn veel lekkerder dan de druiven die ik altijd meekrijg. En daarom vraag ik wel eens om druiven.’
‘Of je pakt ze gewoon, ouwe schurk’, zegt juf Jeannette.
‘Hmmm… Dat klopt. Dan heb ik druifklop.’
‘Druifklop? Wat is dat?’, vraagt Merel.
Meester Geert komt het lokaal in, gaat voor de kinderen staan en zet zijn handen in zijn zij.
‘Druifklop… dat is dat je buik vraagt om druiven. Dat je buik anders misschien denkt dat hij uit elkaar barst van de honger.’
‘Dat kan niet’, zegt Merel.
‘Volgens mij wel’, zegt meester Geert. ‘Mijn buik vraagt om druiven. Of om sinasappels. Alles, als het maar fruit is.’
‘Hoe kan dat dan?’, vraagt Tijn een beetje geheimzinnig.
‘Geen idee’, zegt meester Geert.
‘Dat is vreemd’, zegt juf Jeannette. ‘Zo net zei je nog dat je alles weet.’
‘Ja, ik weet het ook wel. Maar dat is een verschrikkelijk afschuwelijk verhaal.’
De kinderen kijken met open mond naar meester Geert.
‘Hoe afschuwelijk?’, vraagt Tijn.
‘Zo verschrikkelijk dat je er dagen niet van slaapt.’
‘Ik slaap nooit overdag’, zegt juf Jeannette lachend.
‘Zo afschuwelijk dat je drie nachten niet slaapt van het verhaal.’
‘Pfff, heus wel’, zegt Hidde.
‘Vooruit dan maar’, zegt meester Geert. ‘Vroeger, toen er nog piraten over alle zeeën voeren aten ze niet genoeg fruit. Dan werden ze ziek van een ziekte die scheurbuik heet. Of scheurbil. Dan eet je zo weinig fruit dat je billen opeens uit twee helften bestaat. Dat was niet fijn, ziek zijn van scheurbuik of scheurbil. Ik heb het als kind gehad. Daarom is mijn buik een beetje open geknapt en mijn billen gebarsten. En daarom eet ik fruit. Want dat wil ik nooit meer.’
‘Maar dan ben je een piraat’, zegt Tijn.
Meester Geert lacht. Zijn baard schudt vrolijk mee. Hij strijkt er door. Hij krabt aan zijn kin.
‘Nee hoor, ik eet fruit’, zegt meester Geert.
‘Heeft er nog iemand een paar druiven voor mij?’, vraagt meester Geert.
‘Neeeehhhh’, roepen de kinderen.
‘Je krijgt niets meer’, zegt juf Jeannette.
‘Ga nu maar in een andere klas roven’, zegt Raoul.
‘Druifpiraat’, roept Tijn.
Meester Geert laat zijn schouders hangen. Hij doet net of hij heel verdrietig is. Dan gaat hij rechtop staan.
‘Tot ziens slapjanussen. Stelletje slampampers. Dekschrobbers zijn jullie. Dan krijg ik maar scheurbuik.’
Lachend verlaat hij de klas. De kinderen gaan verder met fruit eten.
Even later, wanneer ze naar buiten gaan, zegt Tijn tegen Merel:
‘Zie je wel, meester Geert is een piraat.’
Merel knikt.

‘Volgens mij ook’, zegt ze. ‘Volgens mij ook.’