dinsdag 27 december 2011

Isra


Ik struin door de woorden die ik dit jaar schreef. Ik sla bladzijden om met een veeg van mijn rechterwijsvinger.
Er komen herinneringen boven die vastliggen in elk woord.

Ik heb opeens herinneringen.
Ze zwerven met me mee
als ik eeltloos wandel
over het pad.
Warm is het zand
zoals de herinnering
die me op mijn schouder tikt.
Ik kijk achterom
terwijl ik weet
dat omkijken alleen laat zien
wat ik al weet.
De herinnering kan ik niet zien.
Alleen voelen
zoals een tik op mijn schouder.

Van de vele woorden die ik dit jaar schreef zijn de volgende me het meest bijgebleven.
Ik schreef ze eind februari, aan het begin van de opstand in Libië.
Mijn achternicht Isra woont er, ontvoerd door haar vader nadat die mijn nicht, de moeder van Isra, had vermoord.
Nu is het eind december. De opstand in Libië is voorbij, er is een nieuwe werkelijkheid.
Maar welke werkelijkheid Isra heeft? Ik heb geen idee. Ik hoop dat me dat in 2012 duidelijk wordt.



februari 2011... Isra, nachtelijke reiziger

Ik wilde mooie woorden schrijven maar ik dacht dat ik ze niet kon vinden. Ik wist tegelijkertijd ook dat ik niet zou moeten zoeken want zoeken leidt zelden tot vinden. 

Maar net, tijdens het leegmaken van mijn hoofd, viel er een woord uit, een meisjesnaam: Isra. 

Als ik de betekenis van de naam zoek en vind, weet ik direct dat ik mijn mooie woorden heb gevonden: nachtelijke reiziger. 

Isra betekent nachtelijke reiziger. Ik krijg beelden door van een meisje dat loom door het leven slentert. Negen is ze en ze lacht naar me met diep donker bruine ogen. Ze kletst mooie woorden. 
Ik hoor het aan de klanken, het ritme en de melodie. Ze zingt haar mooie woorden lachend en ik luister op afstand. Isra´s woorden doen er lang over voor ze me weten te bereiken. 
Dat komt, zo bedenk ik, omdat ik een uur achter haar aan leef. Een uur dat voelt als een lichtjaar. 
Isra roept maar ik kan niet zie naar wie ze roept. Ze lacht maar ik weet niet naar wie ze lacht. Door het uur tijdsverschil zie ik wel haar lach, hoor ik wel haar roepen maar zie en hoor niet hoe er gereageerd wordt. 
Ze weet ook niet dat ik haar zie en hoor. Ze weet niet van mijn bestaan, ik wel van dat van haar. Dat komt omdat ze een nachtelijke reiziger is. Ik zie haar in het licht van de maan die we samen delen. 
Een maan die ze een uur eerder ziet dan ik, een maan waar ze haar meisjes verhalen aan vertelt. Die maan dus, waar ik haar mooie onverstaanbare woorden van af pluk. 

Isra is een nachtelijke reiziger, net als iedereen om haar heen op dit moment. Ze leeft temidden van een volk in pijn. Te midden van een volk dat op reis is, een nachtelijke reis door een hele lange nacht. Een nacht die bijna maanloos is waardoor het donker nog zwarter lijkt. 
Hand in hand schuifelen ze, de reizigers. Daar tussen door gaat een meisje van negen. Ze huppelt langs rokken, drentelt lachend langs marcherende stramme benen, luistert naar harde woorden en zachte stemmen. 
Ze roept zonder dat ik zie naar wie. Ze betovert, laat haar bruine ogen, haar magische glazen knikkers spreken. Ze zingt woorden en verbindt gedachten ademloos met haar innemende aanwezigheid. 

Ze krijgt het voor elkaar om een heel dun schijfje maan tevoorschijn te lachen. De maan lacht om haar lachen, slaat haar melodieuze woorden op en maakt er een lied van: 
het lied van de nachtelijke reiziger. 

Isra heet ze, ze is negen. Ze is één van de nachtelijke reizigers, ze is één met de nachtelijke reizigers die door Libië zweven terwijl ze hun hart vasthouden en datzelfde hart ook laten spreken. 
Isra heet ze. Ze is mijn achternicht die niet weet dat ik haar achterneef ben. Ze woont in Libië, ontvoerd door de man die mijn nicht, haar moeder, om het leven bracht. 
Isra heet ze en ze woont een uur voor me uit. Daarom kan ik haar niet bereiken. maar zij mij wel, doordat ze woorden neerlegt op die hele dunne maan. 

Laat de nachtelijke reizigers die naast Isra lopen ook luisteren naar háár ogen en, wie weet, groeit de dunne maansikkel aan tot een volle heldere maan vol levende verhalen die we glimlachend zullen gaan lezen.

dinsdag 20 december 2011

De vondeling


De vondeling
‘Meester, wat doe je nou?’, vroeg Marieke.
‘Luisteren. Naar jouw vraag.’
‘Maar wat heb je in je handen?’
‘Hmm. Oh, dit. Foto’s’, fluisterde meester.
‘Wat voor foto’s dan, meester?’
‘Geen idee. Ik heb ze vanmorgen gevonden. Ze lagen op de stoep voor de deur van school.’
‘Oh. Buiten dus?’, vroeg Marieke verbaasd.
Meester knikte.
‘Net of ze te vondeling waren gelegd. Toen ik de envelop opende en de bovenste foto’s zag moest ik meteen denken aan dat zielige kerstverhaal dat mijn oma me elk jaar vertelde. Over een meisje dat door de sneeuw sloft. Ze had wel een jas aangetrokken maar die was niet warm genoeg. Ze kreeg koude handen en een druipneus. Zie je haar voor je, dat meisje?’, vroeg meester.
We knikten.
‘Ze wilde boodschappen doen. Omdat haar moeder ziek was en de deur niet uit mocht van de dokter. Haar moeder was in slaap gevallen en het meisje was de deur uitgelopen. Ze wilde snel naar de groenteboer. Ze wilde aan haar ouders laten zien dat ze al een flinke meid was. Dus daar liep ze door de sneeuw maar ze kon de weg niet meer vinden. Dat verhaal dus.’
We knikten. Meester had het verhaal de afgelopen dagen al wel zeven keer verteld. We kenden het van voor naar achteren.
‘Vondelingfoto’s dus, meester?’, vroeg Majorie.
Meester knikte.
‘Vondelingfoto’s. Zo maar achter gelaten. Op de stoep van onze school. Zwart wit foto’s. Het lijkt wel of het kerstfoto’s zijn. Kijk maar, hier.’
Meester Korneel hield een foto omhoog.
‘Een kribbe lijkt het wel’, zei hij er bij. ‘Misschien wel uit een levende kerststal. Een kribbe met een baby, gewikkeld in doeken. Of is het… Nee, dat zal het vast niet zijn.’
Meester fronste zijn wenkbrauwen.
‘Er staat wat op de foto. Het is met potlood geschreven’, mompelde meester. ‘Kerst 1956. Mijn eerste foto.’
Meester Korneel legde de foto neer en pakte een andere.
‘En net op het moment dat het meisje zo vermoeid is dat ze struikelt pakt iemand haar vast’, zei meester. ‘Dat zie ik dan voor me, zie je. Dat verkleumde meisje, die vallende sneeuw. Een witte koude wereld en dan zo’n meisje dat haar weg zoekt naar de groenteboer, om boodschappen te halen voor haar zieke moeder.’
We knikten.
‘Je hebt ons eigenlijk nog nooit verteld hoe het meisje heet’, zei Marieke.
Meester dacht na.
‘Lorna. Volgens mij heette ze Lorna.’
‘Maar wat staat er op die volgende foto dan?’, vroeg Marieke.
‘Een kerstboom. Met een meisje er bij. Ze kijkt naar boven.’
‘Vreemd toch, meester, die foto’s.’
‘Hmmm. Kun je wel zeggen. Kijk. Hier nog één. Kerstfeest 1959 staat er achter op. Hetzelfde meisje weer. Nu is ze een jaar of 3. Hé, het lijkt wel of ze dat dekentje van die eerste foto in haar hand heeft.’
‘Wie pakte Lorna ook al weer vast toen ze struikelde, meester?’, vroeg Gjalt.
‘Haar vader natuurlijk’, antwoordde Charlie. ‘Die kwam toevallig langs op de plek waar Lorna liep.’
‘En wat zei die vader ook al weer?’, vroeg Gjalt.
 ‘Heb ik je al weer gevonden. Dat zei de vader. Samen hebben ze toen boodschappen gedaan. Wist je dat niet meer?’, vroeg Charlie.
Gjalt schudde zijn hoofd.
‘Ik ben weer wat erg verstrooid de laatste tijd’, zuchtte hij.
‘En hier is datzelfde meisje een jaar of negen’, zei meester. ‘Weer kerst, zo te zien.’
Hij liet de foto kort zien. te kort om te zien wat er precies op stond.
Meester Korneel bestudeerde de achterkant.
‘Mama ziek. 1965.’
‘Meester, heb je al een idee van wie die foto’s zijn?’, vroeg Henke.
Meester Korneel schudde zijn hoofd.
‘Dat is wel vaker zo met vondelingen’, zei hij. ‘Die worden ergens neergelegd. Maar niemand weet waarom. Mijn oma, moet je weten, vertelde wel meer verhalen. Zo vertelde ze ook elk jaar het verhaal van het meisje dat lang geleden in ons dorp te vondeling is gelegd. Het was op de avond voor kerst. Ze hebben nooit kunnen achterhalen wie haar moeder was. En dus ook niet waarom de moeder de baby achter heeft gelaten.’
‘Waar was dat dan, meester?’, vroeg ik.
Meester keek me wazig aan.
‘Hier’, mompelde hij.
‘Hier?’
‘Ja. Hier. Voor de deur van onze krakkemikkige oude school is dat meisje te vondeling gelegd. De vader van directeur Zwarfdreumer was hier toen directeur. Hij heeft het meisje gevonden. Ze lag in een houten kistje. Met een deken om zich heen gewikkeld.’
Meester staarde naar een volgende foto. Daarna keek hij weer naar de foto’s die hij al had bekeken.
‘Nee toch. Nee, dat kan niet. Dat zal toch niet waar zijn’, mompelde hij.
‘Hoe heette dát meisje dan, meester?’, vroeg Marieke.
‘Lorna’, zei meester.
‘Nee’, zei Marieke. Ze zuchtte. ‘Ik bedoel niet het meisje dat boodschappen ging doen en verdwaalde in de sneeuw. Ik bedoel dat meisje dat te vondeling werd gelegd.’
Meester keek naar Marieke. Daarna knikte hij.
‘Lorna’, zei hij nog een keer. Vervolgens ging hij rechtop zitten en hield de foto’s omhoog.
De vondeling werd Lorna genoemd. Ze heeft dezelfde naam als het meisje uit het verhaal van mijn oma.’
Meester liet even een stilte vallen.
‘En eeeh… het meisje uit het verhaal en de vondeling zijn één en hetzelfde meisje. En ze heet Lorna.’
Weer was het even stil.
‘En ik zal het nog gekker vertellen. Deze foto’s…’
Meester liet het stapeltje foto’s zien.
‘Deze foto’s zijn van het meisje uit het verhaal. Ze zijn van de vondeling. En ze lagen hier op de stoep. Waarschijnlijk op precies dezelfde plek als waar Lorna 55 jaar geleden achter is gelaten.’
We keken verbaasd naar meester. Hij keek verbaasd terug.
‘Maar wie heeft ze dan achter gelaten?’, vroeg Marieke.
Op dat moment ging de deur voorzichtig open.
‘Mevrouw Krankheimer’, zei meester Korneel zacht.
Mevrouw Krankheimer, de school schoonmaakster, liep ons lokaal in. We zeiden niets. We konden zien dat ze net had gehuild.
‘Ze zijn van jou hè, deze foto’s’, zei meester Korneel. ‘Nooit geweten dat je Lorna heet.’
Mevrouw Krankheimer veegde een paar tranen weg. Ze knikte.
‘Dat ben ik op die foto’s. Lorna Krankheimer. Wat ben ik blij zeg, dat je mijn foto’s hebt gevonden. Waar lagen ze?’
Mevrouw Krankheimer ging op een stoel zitten.
‘Op de stoep, voor de deur. Buiten. Je had ze daar te vondeling gelegd. Zoals je daar zelf ook te vondeling bent gelegd.’
Mevrouw Krankheimer pakte een zakdoek. Ze veegde er wat tranen mee van haar wangen en snoot toen haar neus.
‘Och, heb ik ze daar laten liggen. Ik was bang dat ik ze nooit meer zou zien. Ik had ze vanmorgen mee naar school genomen om ze aan directeur Zwarfdreumer te laten zien. Maar ik was als eerste op school. Ik heb de envelop met mijn foto’s waarschijnlijk op de grond gelegd toen ik de sleutel moest pakken. Och Korneel. Wat ben ik blij dat ik ze weer heb. Ik had geen idee. Ik ben naar huis gegaan en heb daar gezocht. Ik heb de hele school doorzocht. Nooit gedacht dat juist jij ze zou hebben. Och Korneel. Geweldig.’
Mevrouw Lorna Krankheimer stond op. Ze liep naar meester Korneel. Die deed de foto’s terug in de envelop.
‘Dank je wel’, zei ze. Daarna deed ze iets wat we nooit hadden verwacht.
Ze gaf onze meester klinkende zoenen op zijn beide wangen. Daarna liep ze ons lokaal uit.
‘Dank je’, zei ze nog een keer.
‘Tsjonge jonge’, zei Marieke.
‘Zeg dat wel’, zei meester. ‘Tsjonge jonge. Wat een verhaal zeg.’




zondag 18 december 2011

meester Korneel: aanvallende kerstbomen


Meester Korneel beleeft veel en veel te veel
’Meester, wat is het hier warm. Heb je het koud of zo?’, vroeg Henke.
Meester staarde door het raam naar buiten. Hij blies even briesend, alsof hij de pas gevallen poedersneeuw weg wilde blazen.
‘Hmmpfff… warm dus… tja… kun je wel zeggen. Ik heb het al sinds gisteren steenkoud. Hmmm… ja… ik heb de verwarming wat hoger gezet’, mompelde hij.
’Had je ook een ladder nodig, meester?’, vroeg Gjalt.
Meester keek hem starend en verdwaasd aan.
´Hoe bedoel je, Gjalt´, vroeg meester.
’Nou gewoon, om de verwarming hoger te zetten’, lachte Gjalt.
Meester grijnsde een beetje kniezend en knarsetandend.

De deur van ons lokaal ging opeens en onverwacht open en juf Cathalijne kwam binnen. Ze keek naar ons, glimlachte en gaf ons een dikke vette knipoog. Ze liep naar de instructietafel en legde er een bouwhelm op. Een gifgele bouwhelm was het. Daarna zwaaide ze even naar ons en liep het lokaal weer uit.

We keken wat naar elkaar en naar meester Korneel. Hij reageerde niet echt. Hij haalde alleen maar zijn wenkbrauwen een paar millimeter op.
’Heb je trouwens ook van dat vreemde ongeluk gehoord, meester?’, vroeg Yorinde.
Meester reageerde niet.
’Welk ongeluk Yo?’, vroeg Marieke.
’Bij boer Roelof, gisteren. Boer Roelof was met zijn zoon Johnny bezig om kerstbomen op zijn brakke oude wrakhouten kar te laden’, zei Yorinde.
’En toen, Yo?’, vroeg Marieke.
’Nou, de buurman van de neef van mijn moeder had het gezien… boer Roelof en Johnny hadden wel drieduizendachthonderdzevenenveertig kerstbomen, of zoiets, op de kar gestapeld. Die buurman van de neef van mijn moeder zei dat het wel leek op de toren van Pisa.’

Yorinde pauzeerde even want de deur van ons lokaal ging opeens en onverwacht open en juf Martine kwam binnen. Ze keek naar ons, glimlachte en gaf ons een dikke vette knipoog. Ze liep naar de instructietafel en legde er een tangetje op. Een tangetje met scherpe punten was het. Daarna zwaaide ze even naar ons en liep het lokaal weer uit.
We keken wat naar elkaar en naar Meester Korneel. Hij reageerde niet echt. Hij haalde alleen zijn wenkbrauwen weer een keer een paar millimeter op.

’Waar is dat voor, meester?’, vroeg Charlie.
Meester mompelde wat onverstaanbare mompelwoorden. Hij trok zijn wenkbrauwen weer een paar millimeter op.
’En toen?’, vroeg meester.
’Huh, oh ja…’, zei Yorinde. ‘Nou eeeh… toen klom Johnny nog even naar boven om een touw over die veel en veel te hoge scheve kerstbomentoren te gooien. Volgens de buurman van de neef van mijn moeder deed Johnny dat om die kerstbomen vast te maken aan die oude wrakke kar. Tja… en toen gebeurde het… De kerstbomentoren kwam nog schever dan scheef te staan, Johnny probeerde zich vast te houden aan de glijdende kerstbomen maar dat lukte natuurlijk niet. Hij krijste en gilde en riep en hieperdepiepte… en kwam toen naast de wrakke kar tussen alle vallende kerstbomen terecht. Johnny…’

Yorinde kon niet verder want de deur van ons lokaal ging opeens en onverwacht open en directeur Zwarfdreumer kwam binnen. Hij keek naar ons, glimlachte en gaf ons een dikke vette knipoog. Hij liep naar de instructietafel en legde er een sjaal op. Een dikke felgekleurde sjaal was het. Daarna zwaaide hij even naar ons en liep het lokaal weer uit.
’Wat is dat toch, meester?’, vroeg Henke.

Meester mompelde weer wat bijna onverstaanbare woorden. Hij rekte zijn wenkbrauwen weer een paar millimeter op.
‘Wat een gedoe, zeg’, mompelde meester Korneel. ‘Wat een gedoe. Hoe liep het af met Johnny?’
’Eeeh… oh ja’, mompelde Yorinde. ‘Weet je? De buurman van de neef van mijn moeder rende zo snel als hij kon naar de wrakke oude kar waar de stapel kerstbomen van af was gegleden. Samen met boer Roelof is hij aan de slag gegaan om de kerstbomen van Johnny af te trekken. Ze waren een beetje in paniek geweest omdat Johnny niets had gezegd. Pas na een paar minuten hadden ze hem kunnen bevrijden…’

Weer werd Yorinde gestoord in haar verhaal.
De deur van ons lokaal ging opeens en onverwacht open en mevrouw Krankheimer, onze schoolschoonmaakster, kwam binnen. Ze keek naar ons, glimlachte en gaf ons een dikke vette knipoog. Ze liep naar de instructietafel en legde er een dik stuk touw op. Een paar meter touw met rafelige uiteinden was het. Daarna zwaaide ze even naar ons en liet het lokaal weer uit.
’Wat is dat toch, meester?’, vroeg Henke.
Meester mompelde weer wat onverstaanbare woorden.
‘Wat een gedoe, zeg. Wat een gedoe’, mompelde hij.
Meer zei hij niet. Yorinde wel.

’De buurman van de neef van mijn moeder zei dat Johnny dat gisteren ook zei, meester. Hij lag daar een beetje te liggen, op een bed van vers gezaagde kerstbomen en mompelde ‘wat een gedoe zeg.’ Net als jij dus meester.’

Meester Korneel mompelde weer wat onverstaanbaars.
’Heb ik weer’, had Johnny ook gezegd. Johnny had gelukkig weer wat praatjes gekregen. Hij had, volgens de buurman van de neef van mijn moeder ook zoiets gezegd als:‘Oh nee hè, weer aangevallen door kerstbomen.’ Grappig toch?’, zei Yorinde.
’’t Is maar wat je grappig vindt’, zei meester Korneel.
Daarna was het even stil in ons lokaal.

’Zeg, meester?’, vroeg Elle Mieke een beetje vragerig en zeurderig.
’Hmmm, jaah?’, vroeg meester Korneel een beetje afwezig.
’Jij kent boer Roelof toch heel goed, of niet?’
’Hmmm, jaah!’, zei meester Korneel. ‘Hoezo?’
’Heb je het koud?’, vroeg Elle Mieke. Ze klonk een beetje streng, alsof ze iemand aan het ondervragen was.
’Hmmm, ja, kun je wel zeggen.’
’En heb jij eeeh… misschien ook nog wat afdrukken van dennennaalden van kerstbomen in je poezelige perzikenhuidje?’, vroeg Elle Mieke.
’Zou kunnen. Hoezo?’, vroeg meester Korneel.
’Zou het zo kunnen zijn dat Johnny er helemaal niet bij was gisteren? Zou het zo kunnen zijn dat jíj gisteren die man was die de buurman van de neef van Yorindes moeder onder die bult kerstbomen vandaan heeft geplukt?’


Het bleef stil in het lokaal. Meester Korneel liep naar de instructietafel, pakte het stuk touw en keek ons aan.
’Eeeehum’, zei hij. Tja… dus… mhmpff dus…’
Meesters sombere gezicht werd daarna iets minder somber. Nog iets minder somber en wat meer vriendelijk. Even later werd zijn gezicht nog wat meer vriendelijk en vrolijker en nog meer vrolijk.
’Tja… dus… tjonge jonge’, zei hij toen. ‘Had ik weer. Dat was wat, zeg. Dus die buurman van de neef van Yorindes moeder dacht dat Johnny op die kar stond en onder die kerstbomen lag. Há, nee dus. Nog erger nee dan nee dus. Dat was ik…’
Meester pauzeerde even en glimlachte terwijl hij verder vertelde.
‘Boer Roelof vroeg of ik hem wilde helpen… dus. Ach, ik had toch niets te doen dus… hmm… ja… tsss… hmpf… wij aan het werk maar het waren meer kerstbomen dan we dachten. Voor we het wisten hadden we de kerstbomentoren van Pisa. Zo scheef als scheef maar kan zijn. Ik zou dus… hmmm… ja… eeeh… even een touw van de ene naar de andere kant van de kar gooien maar dat lukte niet helemaal. Het touw bleef vast zitten. Ik klom op de kerstbomentoren om het touw verder te gooien en… ja… dus… toen voelde ik dat de kerstbomen tot leven kwamen. Ze bewogen en zwaaiden en zwierden en ja… daar gingen we, de kerstbomen en ik.’

Meester plukte wat aan het rafelige uiteinde van het touw.
’Tjonge, dat was een duikende zweefvlucht, zeg. Ik voelde de takken en de naalden. Ik voelde de stammen en greep waar ik grijpen kon. Ik greep in de naalden en ik kuste de naalden met mijn wangen en mijn neus en met mijn oren en mijn haren en mijn lippen. De naalden raspten en schuurden en schraapten langs mijn poezelige perzikenhuidje en niet veel later viel ik op een bodempje fluweelzachte bomen. En daarna werd ik bedolven onder kerstbomen die later dan ik van de kar afvielen. Zo lag ik dus opeens en onverwacht op een bed van kerstbomen met over me heen een deken van naalden en takken en stammen… dus.’

De deur van ons lokaal ging opeens en onverwacht open en directeur Zwarfdreumer, mevrouw Krankheimer, juf Cathalijne en juf Martine kwamen binnen. Ze keken naar ons, glimlachten en keken toen naar meester Korneel.

’Ze zeggen dat je er uit zag als een kerstboom, bedekt met naalden’, zei juf Martine. ‘Vandaar dit tangetje om de naalden uit je poezelige perzikenhuidje huidje te pulken.’
’Ze zeggen dat het leek of je de kerstbomen wilde aanvallen’, zei mevrouw Krankheimer. ‘Daarom mijn touw, om kerstbomen te vangen met een lasso en ze bij de teugel te houden.’
’Ze zeggen dat je het lekker warm vond onder de kerstboomdeken’, zei directeur Zwarfdreumer.’ Vandaar de sjaal. Om je er aan te helpen herinneren hoe warm het was onder je denkentje.’
Meester Korneel begon te glimlachen.
’Ik mocht van boer Roelof ook nog een kerstboom meenemen’, zei meester Korneel. ‘Maar dat heb ik toch maar niet gedaan. Ik heb mijn buik vol van kerstbomen. Zeker als ik het idee heb dat ze me steeds aanvallen!’
’Dat dachten we al’, lachte juf Cathalijne. ‘Daarom had ik een bouwhelm neergelegd. Om je hoofd te beschermen tegen nieuwe aanvallende kerstbomen.’
Ze haalde van achter haar rug een mini kerstboompje tevoorschijn.
‘We hebben deze mini kunst kerstboom voor je gekocht. Die houdt niet zo van aanvallen en je kunt hem bij de rest van je verzameling met bizoendere voorwerpen neerzetten. Op die manier vergeet je dit avontuur nooit.
Meester kreeg het kerstboompje in zijn handen en lachte er naar.
’Wees maar niet bang’, zei meester. Dit vergeet ik heus nooit meer. Ik denk dat ik elk jaar zo rond kerst ver uit de buurt van boer Roelof en zijn aanvallende kerstbomen blijf!’
Meester trok zijn wenkbrauwen een paar millimeter op en begon te lachen.
En wij… wij lachten natuurlijk lekker mee.

zondag 11 december 2011

meester Korneel: kerstboomtraditie


De kerstboom van meester Korneel

Meester Korneel beleeft veel en veel te veel.
‘Er wordt geklopt’, zei Jarno.
’Hmm. Oh ja, er wordt geklopt. Tja. Dan zit er niets anders op dan te kijken wie ons deze keer stoort.
Meester liep naar de deur en gooide hem open.
’Ha die Manus’, riep meester.
Manus zei niets terug. In plaats daarvan zuchtte hij een paar keer.
’Dank je wel Manus. Tsjonge jonge zeg. Wat een gevaarte’, zei meester tegen Manus.
Meester Korneel wurmde vervolgens een knots van een kerstboom tussen de deurposten door. Met gesteun en gemorrel en geknars en gekners lukt het meester om de kerstboom in het lokaal te krijgen. En wij keken toe zonder een hand uit te steken. We zouden met ons zestienen ook handen te kort komen om de kerstboom te helpen sjouwen.
’Tjonge jonge, wat een boom’, mompelde meester. Hij hield de gigantische kerstboom vast maar we zagen hem bijna niet. Het leek of hij zich verstopte achter de dennennaalden.
‘Dus’ mompelde hij. ‘Dit is hem. Kon minder’.
’Meester?’, vroeg Charlie.
’Ja jongen’, antwoordde meester.
‘Wat is dat, meester?’vroeg Charlie een beetje simpel.
‘Grmpf, tsss, duzz, ha die hé… Wat is het is… dat zie je toch… dit is een eh eh winterse afstammeling van een sneeuwklokje. Nee eh het is… een kikker die zich vermommend heeft aangekleed met groene spelden uit de speldenverzameling van het stekelvarken. Of nee… alle gekheid op twee stokjes. Het is een om-te-lachen-kunstwerk, gemaakt door de overijverige vrouw van onze directeur die tijd over had tussen het eind van de morgen en het begin van de middag. Dit, Charlie is eh… tja, zal ik het dan maar gewoon zeggen: dit is een uit de kluiten gewassen onopgetuigd boomje met heimwee naar de zomer. En wij… wij gaan hem optuigen.’
Meester Korneel keek om zich heen.
’Dat is beter dan aftuigen, meester’, zei ik.
Meester keek de kerstboom diep in de ogen en sleepte hem kreunend naar een hoek van ons lokaal.
’Bedankt voor het helpen slepen’, zei hij nog.
’Graag gedaan, meester’, zei Elle Mieke jolig.
‘Jongens en meisjes, we gaan de kerstboom versieren. Ik heb dit jaar mooie zilvergrijze kerstballen gekocht. Dit jaar eens geen ratjetoe van husteldefrutsel bij elkaar geraapte en gebedelde kerstballen. Nee, dit keer nette zilvergrijze ballen, allemaal van dezelfde grootte.’
Meester Korneel zweeg. Wij zwegen ook allemaal.
Zo was het drieëntwintigeneenhalve seconde stil in de klas, bijna een nieuw record.
’Grapje zeker, meester?’, zei Gjalt.
Meester Korneel grinnikte. Elk jaar was de kerstboom in de klas van meester Korneel de meest fantastische, superlelijke, schaterlachopwekkende kerstboom die je maar kunt bedenken. Met hele en halve gebarsten en ongebarsten kerstballen uit een ver verleden. Met engelenhaar dat zo geel was dat het er bijna oranje uitzag. Met een piek, zo krom als de tenen van de heks uit Hans en Grietje. En met lichtjes die flakkerden en flikkerden en flonkerden op een manier dat je er wel bijna zwart-witte hoofdpijn van zou kunnen krijgen. Zo’n geweldige kerstboom dus was er altijd in de klas van meester Korneel. Elk jaar een kunstwerk, een optelsom van oud en nog ouder, van lelijk en nog lelijker, van … zo’n kerstboom dus. En nu, nu wij eindelijk bij hem in de klas zaten vertelde meester dat er nieuwe zilvergrijze kerstballen in de boom zouden komen!
Terwijl wij stil bleven zitten haalde meester Korneel een paar dozen tevoorschijn.
Met grote gebaren opende hij de dozen. Hij haalde uit één van de dozen een zilvergrijze kerstbal die hij heel voorzichtig in de boom een plekje gaf.
Wij staarden verdwaasd naar meester Korneel.
Normaal was het de gewoonte dat iedereen mee mocht helpen met het optuigen van de boom. Maar nu bleef iedereen zitten, stomverbaasd en onderuit gezakt. Ik keek naar Jarig. Jarig keek naar mij. We haalden schokschouderend onze schouders op, we schudden onze verbaasde hoofden en bleven zitten. Wat kun je ook anders doen als je een bizoendere meester hebt die opeens gewoon doet. Meester Korneel neuriede ondertussen een Engels kerstliedje over een arrenslee die wordt voortgetrokken door één paard in de sneeuw en over klingelende belletjes.
Hij keek serieus van de kerstboom naar de kerstballen en zo langzamerhand veranderde de kerstboom in een afschuwelijke moderne zilvergrijsgroene boom die zou passen in een tehuis voor weggelopen poedelige schoothondjes. Meester Korneel hield opeens op met waar hij mee bezig was.
’Mooi hè?’, vroeg hij terwijl hij ons een beetje vreemd aankeek.
’Meester, bent u opeens allergisch voor dennennaalden?’, vroeg Tes.
‘Allergisch voor dennennaalden? Nee, niet dat ik weet. Wel voor handen wassen met water en zeep en voor poedelige schoothondjes met een sjaaltje om, maar voor dennennaalden… nee, dacht ik. Hoezo?’
‘Nou, omdat u zo… zo… eh … raar doet sinds die kerstboom in de klas is’, mompelde Tes.
‘Raar? Ik! Ach, ik doe gewoon hoor. Ik strooi alleen maar wat nieuwe kerstballen in deze boom. Eigenlijk doen júllie een beetje raar. Jullie zitten maar wat te zitten zonder me te helpen. Het is de traditie in deze klas om te helpen met het verfraaien van de kerstboom.’
‘Het is ook een traditie, meester, dat de boom er anders uit ziet dan alle andere bomen hier in school’, zei Tes tevergeefs.
’Ach ja, van sommige gewoontes moet je wel eens ongewoontes maken. Eens even kijken. De lampjes er in en dan de piek nog. Steen, wil je wel even aan Manus vragen of hij de ladder hier wil brengen. Ik zie al dat ik zo niet bij de top kan.’
Ik slenterde naar Manus en vroeg wat meester Korneel me had gevraagd. Toen ik met Manus weer het lokaal in kwam stond meester Korneel met een tevreden glimlach de boom met de ballen en de oerwitte lampjes te bekijken. Hij nam de ladder over, zette hem bij de kerstboom en, gewapend met de piek, zou hij de boom perfect maken. Als een krakkemikkige prins die net een oude tandenloze draak had verslagen klom hij de ladder op. Triomfantelijk keek hij om zich heen. Meester Korneel zag, toen hij bovenaan de ladder stond, dat hij verder van het topje weg was dan hij dacht. Eigenlijk had hij de ladder wat dichter in de buurt van de boom moeten zetten. Maar ik kon zien dat hij daar geen zin in had. Een drakenprins doet dat ook niet, die gaat door, ook al kan het eigenlijk niet. Meester Korneel boog wat naar voren. Hij boog nog wat verder naar voren en nog wat verder. Hij boog verder dan ver naar voren. Hij boog zo verder dan ver naar voren dat hij niet verder kon buigen. Het leek alsof de tijd maar heel langzaam vooruit ging, alsof de tijd vertraagde en daarmee de bewegingen van meester Korneel ook. Wij waren stiller nog dan stil terwijl meester Korneel met piek en vertraagd van de ladder viel. Meester klampte zich aan alles wat hij vast kon pakken. Hij stortte neer, begeleid door een donderend geraas van brekende zilvergrijze kerstballen, knakkende dennennaalden en een zwiepende kerstboom. We durfden bijna niet te kijken naar de puinhoop die we voor ons zagen. Uit de puinhoop klonk wat gekreun en niet veel later kwam meester Korneel gekke bekken trekkend en trekkebenend tevoorschijn.
’Tsjonge jonge, wat circusvoorstelling zeg’, mompelde hij terwijl hij wat dennennaalden uit zijn mond pulkte.
‘Dat kun je wel zeggen, meester’, zei Jarig.
‘De piek is in elk geval nog heel, meester’, zei Henke.
‘Tsjonge jonge, je hebt gelijk Henke. De piek is nog heel. Ik trouwens ook.’
Meester Korneel was opgelucht en maakte een diepe buiging.
Wij keken elkaar aan. Tes begon te applaudisseren. De rest deed mee en er volgde een staand applaus, wel drie minuten lang. Daarna liepen we met zijn allen, alsof we het hadden afgesproken, samen naar de kerstboom.
’Ga daar maar even zitten, meester’, zei Humphrey. Meester ging zitten, met de piek nog steeds tussen zijn vingers geklemd.
Jarig, Charlie en ik zetten de kerstboom overeind. Janka en Humphrey veegden de zilvergrijze scherven bij elkaar. Elle Mieke haalde uit de berging de enige echte super-de-luxe kerstdozen van meester Korneel tevoorschijn. Onder luid gejuich maakte ze de dozen open en liet triomfantelijk de inhoud zien. We gingen samen aan de slag om van de kerstboom een echte meester Korneel kerstboom te maken. En het werd een echte hutsel de frutsel schaterlach opwekkende flonker flikkerende boom. Het werd een geweldig kunstwerk. Met oude en nog oudere kerstballen, met oranje engelenhaar dat bijna geel leek, met gebutste voorwerpen die bijna niet te herkennen waren. Daar stonden we, trots en tevreden op onze boom. En meester Korneel, hij glimlachte zijn oren nog verder van elkaar af.
’Zoals ik al zei’, zei hij. ‘Van sommige gewoontes moet je ongewoontes maken, of zoiets. Jongelui, mag ik tot slot de piek plaatsen?’
We keken elkaar aan en begonnen op onze beurt schaterlachend te glimlachen.
’Meester, begin daar maar niet weer aan’, zei Jarig en meester knikte.
De rest van de middag hebben we niet veel gedaan. Meester Korneel al helemaal niet, die zat glimmend en fonkelend lachend een beetje genietend, met de piek in zijn hand, naar ons en onze boom te staren.

zaterdag 10 december 2011

schrijver in mijn hoofd


Ik weet het.
Je gaat
uiteindelijk
ook die kamer
in mijn hoofd openen.
Dat weet ik.
Maar wil je er
asjeblieft
nog even mee wachten.
Het liefst tot het moment
dat ik zeker weet
dat ik er klaar voor ben.
Eerst moet je me laten zien
wat er nog meer is.
Ik denk
dat ik veel niet meer weet.
Vergeten
weggestopt
opgeborgen
in die laatste kamer.
Ik weet het.
Jij hebt de sleutels
en de rust
om te kijken
te beschrijven
en te ontrafelen
waar ik de onrust heb
en ben
en niet
van een afstand kan kijken
naar mezelf
en wat me bezig houdt.
Dat weet ik.
Open die laatste kamer
als het de tijd is
om hem te ontsluiten.
Maar nu nog niet.
Bereid me alsjeblieft rustig voor
op wat ik niet meer weet.
Ik weet:
je kunt het.
Daar vertrouw ik op.
Onvoorwaardelijk.
Toch?