zaterdag 24 september 2011

potloodstompje

Ik was gister in een school.
Ik liep een klas binnen.
Te onverwacht voor een jongen.
Hij gooide vijf kleurpotloden op de grond.
Gisteravond zag ik the voice of hallonad en hoorde 'true colors'

De jongen uit de klas / true colors / daar zit een verhaal in, dacht ik/ en het was zo.

Meester Korneel beleeft veel en veel te veel. Hij geeft les zonder dat de kidneren in zijn klas door hebben dat ze les krijgen. Hij vertelt levensverhalen die levenslessen blijken te zijn. Zo vergroot hij het leesrijk, het gebied waar je met woorden het schatrijk (het gebied, rijk aan woordenschatten) groter maakt...
kleurpotloodstompje.
 
Meester Korneel beleeft veel en veel te veel.
‘Meester, het is weer zo ver, zei Jarno.
‘Wat is weer zo ver, Jarno?’
‘Nou, kijk dan. Janke heeft weer eens haar potloden op de grond gegooid.’
‘Hmmm’, zei meester Korneel terwijl hij om zich heen keek. De kop koffie die hij net had opgehaald uit de keuken zette hij op mijn tafel. Hij legde langzaam de zeven potloden die verspreid op mijn tafel lagen in een groep bij elkaar. Daarna ging hij op een kruk zitten en zweeg.
’Ik kon er niets aan doen, meester’, mompelde Janke.
Meester schudde zijn hoofd lichtjes. Het was alsof hij zei ‘dat weet ik toch’, of ‘geen probleem’, of ‘dat snap ik.’
Meester stond op en slenterde naar de vensterbank. Hij pakte het verroeste blik waar hij zijn verzameling kleurpotloodstompjes in bewaarde.
Daarna ging hij weer naar de kruk, nam een slok koffie en deed een greep in het blik.
‘Ik verzamel potloodstompjes’, zei hij en liet een handvol potloodjes zien. ‘Gewoon omdat het onzinnig is. Iedereen moet soms gewoon wat onzinnigs doen. Of verzamelen. Of zeggen. Dat moet kunnen. Daar leren we van. Daarom mag ik van mezelf stompjes kleurpotloden verzamelen.’
Meester legde de potloodstompjes terug in het blik en greep een handvol anderen.
‘Deze stompjes waren eerst hele potloden. Deze stompjes zijn nu zo klein dat ik ze niet meer fatsoenlijk vast kan houden als ik wil kleuren. Toch gooi ik ze niet weg.’
‘Waarom niet meester?’, vroeg ik.
’Vind ik zielig. Want kijk. Deze stompjes hebben heel lang gewacht tot ze aan de beurt waren om te mogen kleuren. Maar ze zijn te klein om goed mee te kúnnen kleuren. En dus gooit iedereen ze normaal gesproken weg. Dat is toch zielig?’
Meester keek ons allemaal aan en vervolgde zijn verhaal.
‘Elke keer als een potlood, dat nu dit stompje is, geslepen werd dacht dit stukje potlood ‘ha, fijn, wij zijn bijna aan de beurt’. Maar nee dus. Op het moment dat ze aan de beurt waren werden ze in de prullenbak gegooid. Ik redde ze. Daarom verzamel ik ze. Nu zeggen ze tenminste vrolijk tegen elkaar dat ze onderdeel zijn van een onzinnige verzameling van meester Korneel.’
’Nou, geweldig’, zei Charlie.
‘Precies. Geweldig’, zei meester Korneel. ‘Elk van deze stompjes heeft wat te vertellen. Ze hebben gezien hoe tekeningen werden gemaakt. Hoe Luit, een jongen die hier zeven jaar geleden in de klas zat, een hartje tekende voor Eline, en die daarna aan haar gaf. En dit stompje heeft gezien hoe Mirjam hard aan het krassen was toen ze net had gehoord dat haar beste vriendin ging verhuizen. En dit stompje. Kijk.’
Meester hield een rood potlood omhoog. ‘Als je goed kijkt zie je dat hier een hele liter tranen over is gevallen. De tranen van Jeffrey. Hij zat hier op school, negen jaar geleden. Hij was eeeh…’ Meester stopte even. Hij zocht naar woorden en hij keek starend in de verte.
’Heel ziek, meester’, vulde Jorien aan. ‘Hij was mijn grote neef.’
Meester knikte. Daarna schraapte hij zijn keel.
‘En deze mini potloodjes. Die waren van Hermien. Ze deed een wedstrijdje met me. Ze wilde de kleinste stompjes van allemaal hebben. Kijk. Het is haar gelukt. Deze potloden zijn zo klein dat ik ze bijna geen potloden meer kan noemen.’
We keken naar meester. Hij grabbelde in het blik, haalde er vier nieuwe potloden uit en liet ze zien.
’Elk potlood vertelt een verhaal. De meeste ken ik niet. Of wil ik ook niet kennen. Maar sommige potloden blijven me bij. Die verhalen heb je net gehoord. De potloden zitten niet voor niets in dit blik. Als je dan ook ooit eens wat potloden door de lucht ziet vliegen, dan eeh… .’ Meester pauzeerde even. Hij keek naar Janke.
’Dan vertellen ze, zonder dat ze wat zeggen, tóch een verhaal. Bijvoorbeeld het verhaal van de som die je niet snapte waardoor je boos op jezelf werd en een potlood weggooide. Gewoon, uit woede op jezelf.’
Meester keek naar Janke. Die schudde heel licht haar hoofd.
‘Of het verhaal dat eeh… dat net iemand iets tegen je zei wat je absoluut niet leuk vond. En dat je dan, omdat je geen woorden kunt vinden, maar een potlood naar de ander gooit.’
Janke schudde weer heel licht haar hoofd.
’Of het verhaal dat eeeh… er iets zo onverwachts gebeurde in de klas. Iets waar je helemaal geen rekening had gehouden. Bijvoorbeeld dat je vergeten was om je proefwerk topografie te leren. En dat iemand dan zei dat je dat had na de pauze. En dat je dan zo baalde omdat je het was vergeten. Dat je daardoor een paar potloden door de klas gooide. Dat kan allemaal.’
Weer schudde Janke heel licht haar hoofd.’
‘Die potloden vallen misschien wel gewoon een keer uit je handen als je… nou, bijvoorbeeld wanneer je ouders weer eens ruzie hadden.’
Weer pauzeerde meester. Hij liep sluipend naar Jankes potloden die her en der verspreid op de grond lagen. Hij raapte ze op. Janke knikte. Meester zag het. Ik ook. Iedereen zag het.
’En dan kan het zijn’, zei meester, ‘dat je daar dan aan denkt als het fruitpauze is. Omdat de appel die je bij je hebt door je moeder in je tas is gedaan. En dan denk je dus per ongeluk aan thuis, terwijl je dat eigenlijk niet wilt.’
Janke knikte nog een keer.
Meester liep naar haar tafel en legde de potloden onhoorbaar op Jankes tafel.
’En dan word je boos. Op je moeder. En op je vader. En misschien wel op jezelf. Omdat je denkt dat het aan jou ligt, die ruzie. En door die boosheid vliegen de potloden die je in je hand had zo maar door het lokaal.’
Meester liep naar zijn koffiekop en nam een slok.
’Koud’, mopperde hij. Daarna pakte hij mijn potloden en gooide ze door het lokaal.
’Koude koffie. Jakkiebah. Wie heeft het gewaagd om me koude koffie te geven?’, vroeg hij  lachend.
’Je hebt het koud laten worden, meester’, zei Janke.
’En dat komt niet door jou. Als je dat maar weet’, zei meester. ‘Net zoals de ruzie thuis niet door jou komt’, fluisterde hij.
Janke knikte.
’Elke potlood vertelt een verhaal’, zei meester. ‘En nu gaan we zo naar buiten.’
‘Mag ik binnen blijven, meester?’, vroeg Janke. ‘Deze potloden moeten nog even aan het werk. Ze moeten eigenlijk nog een paar tekeningen maken en wat woorden schrijven. Voor mijn vader en moeder.’
Meester knikte. We knikten allemaal.
’Goed’, zei meester. ‘En nu allemaal, behalve Janke, naar buiten. Dan haal ik een kop warme koffie op.’
We schoven onze stoelen aan en slenterden het lokaal uit. Ik zag dat meester mijn potloden weer opzocht en ze op mijn tafel legde. Hij knipoogde naar mij. Ik knipoogde terug.



 


 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten